Chapter, Verse
1 1, 16| uwer vijanden, maar nog tot nu toe hebt gij gemurmureerd.~
2 1, 30| haar vleugelen verzamelt. Nu dan, wat zal ik u doen?
3 1, 38| 38 En nu, broeder, aanschouw wat
4 2, 4 | 4 Nu dan, wat zal ik u doen?
5 2, 13| vertoeve; het koninkrijk is nu voor u bereid; waakt!~
6 2, 45| hebben de naam Gods beleden; nu worden zij gekroond, en
7 3, 13| 13 En als zij nu ongerechtigheid voor u bedreven,
8 3, 16| 16 Jakob nu hebt gij u verkoren, maar
9 3, 28| 28 Handelen nu, die in Babylon wonen beter?
10 3, 29| overtreders dit dertigste jaar nu gezien) zo is mijn hart
11 3, 34| 34 Nu dan, weeg onze ongerechtigheden
12 4, 9 | 9 Maar nu heb ik niet gevraagd dan
13 4, 18| 18 Indien gij nu een richter waart van deze,
14 4, 29| 29 Zo nu hetgeen gezaaid is, omgekeerd
15 4, 30| heeft het voort gebracht tot nu toe, en zal het, nog voortbrengen,
16 4, 31| 31 Nu overweegt gij bij u zelf,
17 4, 39| 39 Dat nu misschien om onzentwil de
18 5, 1 | 1 VAN de tekenen nu. ziet de dagen zullen komen,
19 5, 3 | men het land, hetwelk gij nu ziet heersen, woest zal
20 5, 4 | 4 Indien nu de Allerhoogste u laat leven,
21 5, 13| bidt en weent gelijk als nu, en zo gij zeven dagen vast,
22 5, 28| 28 En nu Here, waarom hebt gij dit
23 5, 41| het einde zijn; wat zullen nu die doen, die voor mij geweest
24 5, 43| die geweest zijn, en die nu zijn, en die nog zijn zullen,
25 5, 45| verdroeg het, zo kan het ook nu wel op eenmaal de tegenwoordige
26 5, 50| nog jong; of genaakt zij nu de ouderdom?~
27 5, 52| degenen, die gij gebaard hebt, nu niet gelijk degenen, die
28 5, 55| gij, als schepselen die nu beginnen oud te worden,
29 5, 55| wie de sterkte der jeugd nu voorbij is.~
30 6, 5 | de vonden dergenen, die nu zondigen, afkerig werden,
31 6, 10| de hand; anders zult gij nu niet vragen, Ezra.~
32 6, 42| 42 De derde dag nu hebt gij de wateren bevolen,
33 6, 45| 45 Op de vierde dag nu gebood gij, dat worden zou
34 6, 52| 52 De Leviathan nu hebt gij het zevende deel
35 6, 55| 55 Dit alles nu heb ik, Here! voor u gesproken,
36 6, 57| 57 En nu Here, ziet die volken, welke
37 6, 59| 59 Is de wereld nu om onzentwil geschapen,
38 7, 8 | 8 Tussen deze nu is alleen een smal pad gelegd,
39 7, 9 | 9 Indien nu deze stad iemand tot een
40 7, 15| 15 Nu dan, waarom zijt gij bekommerd,
41 7, 26| openbaar vertoond worden, die nu met aarde overtogen is.~
42 7, 34| 34 Het recht nu zal allen overblijven; de
43 7, 41| 41 Indien dan nu, wanneer de verdorvenheid
44 7, 41| bidden, waarom zal het ook nu zo niet zijn?~
45 8, 4 | ik antwoordde en zeide: Nu dan mijn ziel, verslind
46 8, 8 | 8 En gelijk nu het lichaam in de baarmoeder
47 8, 9 | 9 Hetzelve nu dat bewaart, en dat bewaard
48 8, 15| 15 En nu, Here, van alle mensen weet
49 8, 61| 61 En daarom nadert nu mijn oordeel.~
50 8, 63| 63 Zie, Here, nu hebt gij mij de veelheid
51 9, 14| deze gezegd, en ik zeg het nu, en ik zal het ook hierna
52 9, 18| als ik voor degenen, die nu zijn, de wereld bereidde
53 9, 19| was toen gehoorzaam, maar nu zijn de zeden dergenen,
54 9, 35| daarin ontvangen is blijft nu niet meer bij ons;~
55 10, 8 | 8 En nu, waar wij allen treuren
56 10, 12| 12 Indien gij nu tot mij zegt: Mijn treuren
57 10, 15| 15 Nu dan behoud voor uzelf uw
58 10, 37| 37 Nu dan, zo bid ik u, dat gij
59 10, 42| 42 En nu ziet gij de gestalte der
60 10, 44| als zij u gezegd heeft, nu zult zien als een gebouwde
61 10, 50| 50 En nu ziet de Allerhoogste, dat
62 10, 58| 58 De nacht nu die morgen wezen zal, zult
63 11, 9 | 9 De hoofden nu zullen tot het laatste behouden
64 11, 32| 32 Dat hoofd nu verschrikte het ganse aardrijk,
65 12, 6 | 6 Nu dan, ik zal de Allerhoogste
66 12, 12| hem niet verklaard, doch nu verklaar ik het u.~
67 12, 14| 14 In hetzelve nu zullen twaalf koningen heersen,
68 12, 49| 49 En nu, zo ga een ieder van u in
69 13, 15| 15 Zo toon mij dan nu nog de verklaring van deze
70 13, 18| 18 Ik versta nu de dingen die weggelegd
71 13, 20| hierin kome met gevaar, en nu zie de dingen die in het
72 13, 26| het, die de Allerhoogste nu vele tijden bewaart, die
73 13, 36| 36 Sion nu zal komen, en het zal bereid
74 13, 46| laatste tijd; en als zij nu weder zullen beginnen te
75 14, 7 | 7 En nu zeg ik u:~
76 14, 13| 13 Nu dan beschik uw huis, en
77 14, 17| is naderbij gekomen, en nu zal het gezicht haast komen
78 14, 33| 33 En nu zo zijt gij hier, en uw
79 14, 36| 36 Zo kome dan niemand nu tot mij, noch vrage naar
80 14, 42| 42 De Allerhoogste nu gaf de vijf mannen verstand,
81 14, 43| 43 Des nachts nu aten zij, doch des daags
82 15, 10| slachting geleid, ik zal nu niet meer dulden dat het
83 15, 27| 27 Want nu zijn de ongevallen over
84 15, 32| 32 Deze nu zullen ontsteld worden,
85 15, 54| 54 Versier nu de schoonheid uws aanschijns!~
86 16, 39| lichaam, en als het kind nu in de geboorte is, zo vertoeven
|