Chapter, Verse
1 1, 4 | 4 En het woord des Heren geschiedde tot mij
2 1, 40| Maleachi, die ook de engel des Heren genaamd is.~
3 2, 12| 12 De boom des levens zal hun zijn tot
4 2, 33| en versmaadden het bevel des Heren.~
5 2, 35| bereid voor de beloning des koninkrijks, want een altijddurend
6 2, 38| getekend zijn tot de maaltijd des Heren.~
7 2, 40| wit gekleden, die de wet des Heren vervuld hebben.~
8 2, 41| is vol. Bid de majesteit des Heren, dat uw volk geheiligd
9 2, 47| kloekmoedig voor de naam des Heren gestaan hadden.~
10 3, 5 | en gij hebt hem een geest des levens ingeblazen en hij
11 3, 22| is gebleven met het hart des volks, en met de boosheid
12 4, 2 | wereld, dat gij meent de weg des allerhoogsten te begrijpen.~
13 4, 5 | en weeg mij het gewicht des vuurs, of meet me het geblaas
14 4, 7 | aderen zijn er in het begin des afgronds? of hoeveel aderen
15 4, 11| gij kunnen bevatten de weg des allerhoogsten; en zo de
16 4, 13| eens in een bos van bomen des velds, welke maakten een
17 4, 15| optrekken, en de bossen des velds beoorlogen, opdat
18 4, 21| wonen hetgeen op de hoogte des hemels is.~
19 4, 30| 30 Want het graan des kwaden zaads is gezaaid
20 4, 31| goddeloosheid het graan des kwaden zaads voortgebracht
21 4, 35| en wanneer zal de vrucht des oogstes van onze beloning
22 5, 4 | bazuin zien, dat de zon des nachts haastig zal schijnen,
23 5, 7 | vissen uitwerpen, en zal des nachts een stem van zich
24 5, 16| dat Salathiël, de overste des volks, bij mij kwam en zeide
25 5, 22| ziel nam weder de geest des verstands, en begon weder
26 5, 24| 24 En uit al de landen des aardbodems hebt gij u een
27 5, 24| verkoren, en uit alle bloemen des aardbodems hebt gij u een
28 5, 34| zoekende te verstaan de weg des allerhoogsten, en te doorgronden
29 5, 53| anderen, die omtrent de tijd des ouderdoms geboren worden,
30 6, 2 | 2 En eer de stemmen des donders geluid gaven, en
31 6, 7 | en zeide: Wat scheiding des tijds zal er zijn? of wanneer
32 6, 7 | wanneer zal het einde zijn des vorigen, en het begin des
33 6, 7 | des vorigen, en het begin des volgenden?~
34 6, 10| 10 De hand des mensen is tussen de verzenen
35 6, 13| en hoor de volkomen stem des geluids.~
36 6, 20| worden voor het aangezicht des hemels, en alle tezamen
37 6, 39| want het geluid van de stem des mensen was nog door u niet
38 6, 52| hebt gij het zevende deel des waters gegeven, en hebt
39 7, 43| 43 Maar de dag des oordeels zal het einde zijn
40 7, 52| 52 En dat de eer des Allerhoogsten bewaard wordt,
41 7, 57| zeide: Dit is de bedenking des strijds, die de mens op
42 8, 18| heb de snelheid gehoord des Rechters, die komende is.~
43 8, 39| behoudenis, en aan het ontvangen des loons.~
44 8, 43| 43 Gelijk het zaad des landmans verloren gaat indien
45 8, 43| indien het door de veelheid des regens verderft,~
46 8, 44| geschapen, en die gij het zaad des landmans gelijk gemaakt
47 8, 52| paradijs geopend, de boom des levens geplant, de toekomende
48 8, 53| 53 De wortel des kwaads is ver van ulieden
49 9, 6 | Zo hebben ook de tijden des Allerhoogsten openbare beginselen
50 9, 24| alleen eten van de bloemen des velds, en zult geen vlees
51 9, 26| en ik at van het kruid des akkers, en ik werd van zijn
52 10, 3 | ik zou rusten, zo ben ik des nachts opgestaan, en weggevloden,
53 10, 54| verdragen worden, waar de stad des Allerhoogsten zou begonnen
54 11, 2 | gehele aarde, en al de winden des hemels woeien daarop, en
55 11, 23| meer over aan het lichaam des arends, dan twee hoofden,
56 12, 3 | voorschijn, en het gehele lichaam des arends werd brandende, en
57 12, 4 | daarmee dat gij de wegen des Allerhoogsten onderzoekt.~
58 12, 21| Doch wanneer het midden des tijds zal naderen, zo zullen
59 12, 24| daarom zijn deze de hoofden des arends genoemd.~
60 12, 28| 28 Want het zwaard des enen zal verslinden hem
61 12, 34| totdat het einde en de dag des oordeels komen zal, waarvan
62 12, 36| geacht, om deze verborgenheid des Allerhoogsten te weten.~
63 12, 51| at alleen van de bloemen des akkers, en uit de kruiden
64 13, 1 | geschiedde na zeven dagen, dat ik des nachts een droom droomde:~
65 13, 3 | gesterkt met de duizenden des hemels, en waar hij zijn
66 13, 5 | kon, van de vier winden des hemels, opdat zij die man
67 14, 25| hart ontsteken een licht des verstands, dat niet zal
68 14, 30| 30 En hebben de wet des levens ontvangen, die zij
69 14, 38| 38 En mij geschiedde des anderen daags, dat een stem
70 14, 43| 43 Des nachts nu aten zij, doch
71 14, 43| nachts nu aten zij, doch des daags sprak ik, en des nachts
72 14, 43| doch des daags sprak ik, en des nachts zweeg ik niet.~
73 14, 47| Want in deze is de ader des verstands, en de fontein
74 15, 41| de beken door de menigte des waters vervuld zullen zijn.~
75 16, 12| vissen, van het aanschijn des Heren, en van de heerlijkheid
76 16, 18| veel zuchtens; het begin des hongers, en veel stervens;
77 16, 18| bevreesd worden; het begin des ongevals, en zij zullen
78 16, 36| Maar gij dienstknechten des Heren hoort dit, en verstaat
79 16, 37| 37 Ziet dit is het woord des Heren, neemt dat aan, en
80 16, 62| gesteld heeft in het midden des lichaams, en heeft hem de
81 16, 63| 63 En de adem des almachtigen Gods is het,
|