Chapter, Verse
1 1, 16| getriumfeerd in mijn naam over de verdelging uwer vijanden,
2 2, 5 | Vader, roep ik tot getuige over de moeder dezer kinderen,
3 2, 32| want mijn fonteinen vloeien over, en mijn genade zal niet
4 2, 35| een altijddurend licht zal over u lichten in alle eeuwigheid.~
5 3, 7 | overtreden; en gij hebt de dood over hem doen komen en over zijn
6 3, 7 | dood over hem doen komen en over zijn nakomelingen. En daar
7 3, 9 | mettertijd de zondvloed komen over degenen, die de wereld bewoonden,
8 3, 10| 10 En gelijk over Adam de dood, zo is over
9 3, 10| over Adam de dood, zo is over een ieder van hen de zondvloed
10 3, 28| beter? en zal zij daarom over Sion heersen?~
11 4, 25| doen met zijn naam, die over ons aangeroepen is? Van
12 4, 34| tot mij: Haast u niet om over de Allerhoogste te zijn;
13 4, 34| gij haast u tevergeefs om over hem te zijn, en gij gaat
14 4, 49| bleven de druppelen daarin over.~
15 5, 28| dit enige volk aan velen over gegeven? en hebt boven die
16 5, 33| geest is te zeer bekommerd over Israël; hebt gij dat volk
17 6, 54| bovendien ook Adam, die gij over al uw schepselen, die gij
18 7, 61| blijdschap toekomende is over degenen wie de zaligheid
19 8, 30| 30 En vertoorn u niet over degenen, die erger dan beesten
20 8, 32| barmhartig genoemd worden, over ons namelijk, die geen werken
21 8, 34| wat is de mens, dat gij u over hem zoudt vertoornen, of
22 8, 36| wanneer gij u zult ontfermen over degenen, die het wezen der
23 8, 39| Maar ik zal vreugde hebben over het pogen der rechtvaardigen,
24 8, 45| 45 En vertoorn u niet over ons, maar spaar uw volk,
25 8, 45| spaar uw volk, en ontferm u over uw erfdeel; want gij ontfermt
26 8, 45| erfdeel; want gij ontfermt u over uw schepsel.~
27 9, 45| wij hebben grote vreugde over hem gehad, ik en mijn man,
28 10, 8 | zijn, zo treurt gij alleen over een zoon.~
29 10, 11| verloren heeft, daar gij maar over één zo droevig zijt.~
30 10, 22| bevlekt, en de naam die over ons aangeroepen wordt is
31 10, 39| zonder ophouden beroerd over uw volk, en waart zeer treurig
32 10, 39| volk, en waart zeer treurig over Sion.~
33 10, 50| ganser harte bekommerd zijt over haar, zo heeft hij u de
34 11, 2 | strekte zijn vleugelen uit over de gehele aarde, en al de
35 11, 5 | en heerste op aarde, en over allen die daarop wonen.~
36 11, 12| veder op, en zij heerste over de gehele aarde.~
37 11, 23| 23 En daar was niet meer over aan het lichaam des arends,
38 11, 32| aardrijk, en heerste daarop, over allen die de aarde met veel
39 11, 32| heerschappij op de aardbodem, over al de vleugelen, die daar
40 11, 34| de twee hoofden waren nog over, welke op gelijke wijze
41 11, 34| gelijke wijze ook heersten over de aarde, en over degenen,
42 11, 34| heersten over de aarde, en over degenen, die daarin wonen.~
43 12, 2 | ziet, het hoofd dat nog over was, doch de vier vleugelen,
44 12, 23| wederroepen, en zij zullen over de aarde zelf heersen,~
45 12, 24| 24 En over degenen, die daarin wonen;
46 12, 29| die van onder de vleugelen over het hoofd gingen, dat aan
47 12, 32| hen bestraffen, en hij zal over henzelf hun verscheuring
48 12, 42| gij zijt alleen voor ons over uit alle volken als een
49 13, 11| 11 En het viel met geweld over de menigte, die bereid was
50 13, 30| verrukking van zinnen komen over degenen, die de aarde bewonen.~
51 13, 40| weggevoerd heeft, en heeft hen over de rivier gevoerd, en zij
52 14, 16| vermenigvuldigd worden, over degenen die haar bewonen.~
53 15, 3 | tegen u en bekommert u niet over de ongelovigheid der tegensprekers.~
54 15, 5 | Here, ik zal ongelukken over de aardbodem zenden, het
55 15, 6 | de overhand genomen heeft over de ganse aarde, en haar
56 15, 8 | 8 Ik zal niet zwijgen over hun goddeloosheid, die zij
57 15, 12| en met straffen, die God over hetzelve brengen zal.~
58 15, 22| zwaard zal niet ophouden over degenen, die onschuldig
59 15, 27| Want nu zijn de ongevallen over de aardbodem gekomen, en
60 15, 29| menigte gedreven worden over de aarde, zodat zij allen
61 15, 40| daarop wonen, en zij zullen over alle hoge en uitstekende
62 15, 44| gesternte en al de onstuimigheid over haar uitgieten, en het stof
63 15, 49| 49 Ik zal ongeval over u brengen, weduwschap, armoede,
64 15, 50| de hitte zal opgaan, die over u zal gebracht worden.~
65 15, 53| hadt gedood, en uw handen over hen niet hadt verheven om
66 15, 53| hadt, als gij dronken waart over hun dood,~
67 15, 59| O ongelukkigen, gij zult over de zee wijken, en u zal
68 16, 3 | 3 Een zwaard is over u gezonden, en wie is er
69 16, 4 | 4 Een vuur is over u aangestoken, en wie is
70 16, 5 | 5 Veel ongeval is over u gezonden, en wie is er
71 16, 8 | almachtige Here zendt ongeval over, en wie is er die het zal
72 16, 16| ongevallen niet wederkeren, die over de aarde zijn gezonden.~
73 16, 51| degenen, die onderzoek doet over alle zonde op aarde.~
74 16, 53| en de gerechtigheid zal over u heersen.~
75 16, 60| een gewelf; bij heeft die over de wateren bevestigd.~
76 16, 69| een grote menigte wordt over u aangestoken, en zij zullen
77 16, 77| en dat uw misdaden zich over u niet verheffen.~
|