Chapter, Verse
1 1, 12| zeggende: Zo spreekt de Here;~
2 1, 14| mij vergeten, spreekt de Here.~
3 1, 15| 15 Dit zegt de almachtige Here: De kwakkel is u tot een
4 1, 21| nog meer doen? spreekt de Here.~
5 1, 22| 22 Dit zegt de almachtige Here: Toen gij in de woestijn
6 1, 27| maar u zelf, spreekt de Here.~
7 1, 28| 28 Dit zegt de almachtige Here: Heb ik u niet gebeden als
8 1, 32| u zal eisen, spreekt de Here.~
9 1, 33| 33 Dit zegt de almachtige Here: Uw huis is woest, ik zal
10 2, 1 | 1 DIT zegt de Here: Ik heb dit volk uit de
11 2, 3 | gij hebt gezondigd voor de Here uw God, en hebt kwaad voor
12 2, 4 | verzoekt barmhartigheid van de Here.~
13 2, 9 | gehoord hebben, spreekt de Here, de almachtige.~
14 2, 10| 10 Dit zegt de Here tot Ezra, verkondig mijn
15 2, 14| als ik leef, spreekt de Here.~
16 2, 15| heb u verkoren, spreekt de Here.~
17 2, 17| heb u verkoren, spreekt de Here.~
18 2, 28| niet vermogen, spreekt de Here.~
19 2, 30| u verlossen, spreekt de Here:~
20 2, 31| barmhartig ben, spreekt de Here, de almachtige.~
21 2, 33| een bevel ontvangen van de Here op de berg Oreb, dat ik
22 2, 39| sierlijke klederen van de Here ontvangen.~
23 2, 42| en zij loofden allen de Here met lofzangen;~
24 2, 44| en zeide: Wie zijn deze, Here?~
25 3, 4 | 4 O heersende Here, gij hebt van den beginne
26 4, 3 | 3 En ik zeide: Ja mijn Here. En hij antwoordde mij en
27 4, 5 | Toen sprak ik: Zeg aan mij Here; en hij zeide tot mij: Ga
28 4, 22| antwoordde ik, en zeide: Ik bid u Here, dat mij de zin gegeven
29 4, 38| antwoordde en zeide: O heersende Here, maar ook wij allen zijn
30 4, 41| zeide: Neen, zij kan niet Here; en hij zeide tot mij: In
31 5, 23| En ik zeide: O heersende Here, uit alle bossen der aarde
32 5, 28| 28 En nu Here, waarom hebt gij dit enige
33 5, 33| Toen zeide ik: Spreek mijn Here. En hij zeide tot mij: Uw
34 5, 34| En ik zeide tot hem: Neen Here, maar ik heb zo uit droefheid
35 5, 35| niet. Doch ik sprak: Waarom Here? Waartoe ben ik dan geboren,
36 5, 38| En ik sprak: O heersende Here, wie is er die deze dingen
37 5, 41| 41 En ik sprak: Maar zie, Here, gij zijt nabij degenen,
38 5, 56| 56 En ik zeide: Ik bid u Here, indien ik genade in uw
39 6, 11| antwoordde, en zeide: O heersende Here, indien ik genade gevonden
40 6, 38| 38 En ik zeide: O Here, Gij hebt in het begin der
41 6, 55| 55 Dit alles nu heb ik, Here! voor u gesproken, dewijl
42 6, 57| 57 En nu Here, ziet die volken, welke
43 7, 10| 10 En ik sprak: Het is zo Here; en hij zeide tot mij: Zo
44 7, 62| antwoordde en zeide: Ik weet Here dat de Allerhoogste daarom
45 8, 6 | 6 O Here, zo gij uw knecht niet toelaat,
46 8, 15| 15 En nu, Here, van alle mensen weet gij
47 8, 20| opgenomen. En ik zeide: Here, die de eeuwigheid bewoont,
48 8, 36| goedheid verkondigd worden, Here, wanneer gij u zult ontfermen
49 8, 63| 63 Zie, Here, nu hebt gij mij de veelheid
50 9, 29| 29 O Here, toen gij uzelf ons vertoondet,
51 10, 34| 34 Spreek, mijn Here, tot mij, en verlaat mij
52 12, 7 | En ik zeide: O heersende Here, indien ik genade in uw
53 13, 51| Toen zeide ik: O heersende Here, toon mij toch dit, waarom
54 14, 2 | ik zeide: Zie hier ben ik Here, en ik stond op, op mijn
55 14, 18| het voor u aangenaam zijn, Here.~
56 15, 1 | mond zal leggen, spreekt de Here,~
57 15, 5 | 5 Ziet, spreekt de Here, ik zal ongelukken over
58 15, 7 | 7 Daarom spreekt de Here:~
59 15, 9 | ik hen wreken, spreekt de Here, en ik zal al het onschuldig
60 15, 20| roep tezamen, spreekt de Here, al de koningen der aarde
61 15, 21| vergelden; dit spreekt de Here.~
62 15, 24| niet houden, spreekt de Here.~
63 15, 26| 26 Want de Here kent al degenen, die tegen
64 15, 48| vonden, daarom spreekt de Here:~
65 15, 52| jaloers zijn? spreekt de Here.~
66 15, 56| uitverkorenen zult doen, spreekt de Here, alzo zal de Here u doen,
67 15, 56| spreekt de Here, alzo zal de Here u doen, en zal u ten ongeval
68 16, 8 | 8 De almachtige Here zendt ongeval over, en wie
69 16, 11| 11 De Here zal dreigen, en wie zal
70 16, 37| de goden niet, waarvan de Here spreekt.~
71 16, 49| hunner zonden wil, spreekt de Here.~
72 16, 54| niet gezondigd voor God de Here en voor zijn heerlijkheid.~
73 16, 55| 55 Ziet de Here kent alle daden en raadslagen
74 16, 75| mijn geliefden, spreekt de Here: ziet, de dagen der verdrukking
75 16, 77| bevelen houdt, spreekt de Here, ziet toe dat uw zonden
|