Chapter, Verse
1 1, 10| 10 Ik heb vele koningen om hunnentwil uitgeroeid; ik
2 1, 18| deze woestijn gebracht, om ons te doden? het ware ons
3 1, 23| 23 Zo heb ik u geen vuur om uw lastering gegeven, maar
4 1, 26| en uw voeten zijn snel om doodslagen te begaan.~
5 4, 3 | sprak: Ik ben tot u gezonden om drie wegen aan te wijzen,
6 4, 3 | wegen aan te wijzen, en om drie gelijkenissen u voor
7 4, 12| lijden, en niet verstaan om welke zaak.~
8 4, 19| en een plaats voor de zee om haar baren te dragen.~
9 4, 22| mij de zin gegeven worde om te verstaan.~
10 4, 34| zeide tot mij: Haast u niet om over de Allerhoogste te
11 4, 34| want gij haast u tevergeefs om over hem te zijn, en gij
12 4, 39| 39 Dat nu misschien om onzentwil de oogst der rechtvaardigen
13 4, 39| nalate vervuld te worden, om der zonden wil dergenen
14 4, 42| een die baart zich haast, om van de nood der geboorte
15 4, 42| worden, zo haast deze ook, om uit te geven hetgeen haar
16 5, 37| arbeid waarnaar gij vraagt om die te zien.~
17 6, 30| tot mij: Ik ben gekomen om u te tonen de tijd van de
18 6, 33| heeft hij mij gezonden, om dit alles aan te tonen,
19 6, 34| 34 En overhaast u niet, om de voorgaande tijden ijdele
20 6, 34| bedenken, en haast u niet om van de laatste tijden achterhaald
21 6, 55| u gesproken, dewijl gij om onzentwil de wereld geschapen
22 6, 59| 59 Is de wereld nu om onzentwil geschapen, waarom
23 7, 11| 11 Want om hunnentwil heb ik de wereld
24 7, 21| kwamen, wat zij zouden doen om te leven, en wat zij zouden
25 7, 21| wat zij zouden onderhouden om niet gestraft te worden.~
26 7, 38| voor degenen, die kwamen om geheiligd te worden.~
27 7, 52| Allerhoogsten bewaard wordt, om hen te beschermen, die lijdzaam
28 8, 15| ik spreken van uw volk, om hetwelk ik treurig ben,~
29 8, 16| 16 En van uw erve, om welke ik leed draag, en
30 8, 16| leed draag, en van Israël, om welke ik smart lijd, en
31 8, 16| smart lijd, en van Jakob, om wie ik mij bedroef.~
32 8, 31| wordt barmhartig genoemd om onzentwil, die zondaren
33 8, 44| omdat gij hem gelijk zijt, om wie gij alle dingen hebt
34 9, 13| rechtvaardigen, voor wie en om welke die wereld zal zijn,
35 9, 18| die nog niet was geschapen om te bouwen, zo wedersprak
36 9, 20| en ziet, daar was gevaar om der gedachten wil, die daarin
37 9, 38| mijn hart sprak, zo zag ik om met mijn ogen, en ik zag
38 10, 2 | medeburgers zijn opgestaan om mij te troosten, en ik hield
39 10, 20| ongevallen Sions! Troost u dan om de bedroefdheid van Jeruzalem.~
40 10, 49| gedaante gezien, en wijl zij om haar zoon treurde, zijt
41 10, 55| gezicht uwer ogen kan vatten om te zien.~
42 10, 56| gehoor uwer oren zal vatten om te horen.~
43 11, 31| ziet, dit hoofd keerde zich om, met degenen die bij hem
44 12, 2 | en zich opgericht hadden om te heersen, verschenen niet
45 12, 36| zijt alleen waardig geacht, om deze verborgenheid des Allerhoogsten
46 13, 3 | hij zijn aangezicht keerde om op te merken, daar verschrikte
47 13, 8 | vergaderd waren tegen hem, om hem te bestrijden, waren
48 13, 11| menigte, die bereid was om te strijden, en verbrandde
49 13, 28| menigte die gekomen was om hem te bestrijden, daarvan
50 13, 53| die gij gezien hebt, en om welks wil gij alleen hier
51 14, 10| verloren, en de tijden genaken om oud te worden.~
52 14, 14| allerbezwaarlijkst zijn, en haast u om uit deze tijden te verhuizen.~
53 14, 24| vijf, welke bereid zijn om snel te schrijven;~
54 15, 19| geen medelijden hebben, om hun huizen teniet te doen
55 15, 19| doen door het zwaard, en om hun goederen te roven, vanwege
56 15, 20| al de koningen der aarde om mij te vrezen, welke daar
57 15, 20| oosten, en van Libanon, om tegen zichzelf te keren,
58 15, 31| omkeren, en tezamen spannen om met grote kracht die te
59 15, 39| schade lijden dat opkwam, om verschrikking te maken aan
60 15, 53| over hen niet hadt verheven om te slaan, en gij niet gezegd
61 16, 28| een mens zal begerig zijn om een ander mens te zien of
62 16, 49| tegen hen meer zal ijveren om hunner zonden wil, spreekt
63 16, 61| spitsen der bergen watermeren, om rivieren uit te geven van
64 16, 61| geven van de hoge rotssteen, om het aardrijk te bevochtigen.~
65 16, 69| wegrukken en zullen hen doden om de afgoden te zijn tot een
66 16, 72| en zullen niemand sparen, om te beroven, en te verstoren
67 16, 78| afgesloten wordt, en gelaten om door het vuur verbrand te
|