Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
hel 4
helft 2
helkia 1
hem 64
hemel 9
hemelen 1
hemels 6
Frequency    [«  »]
67 om
65 door
65 ziet
64 hem
63 gelijk
63 uit
62 dit

Het vierde boek Ezra

IntraText - Concordances

hem

   Chapter, Verse
1 2, 3 | God, en hebt kwaad voor hem gedaan.~ 2 3, 5 | uwer handen, en gij hebt hem een geest des levens ingeblazen 3 3, 6 | 6 En hebt hem in het Paradijs gezet hetwelk 4 3, 7 | 7 En hebt hem geboden uw weg lief te hebben, 5 3, 7 | en gij hebt de dood over hem doen komen en over zijn 6 3, 11| met zijn huisgezin, en uit hem zijn alle rechtvaardigen.~ 7 3, 14| hebt gij liefgehad, en hebt hem alleen uw wil aangewezen.~ 8 3, 15| 15 En gij hebt met hem een eeuwig verbond gemaakt, 9 3, 15| verbond gemaakt, en hebt hem gezegd, dat gij zijn zaad 10 3, 17| Egypte leiddet, dat gij hem gebracht hebt aan de berg 11 3, 21| overwonnen, ja ook allen die van hem zijn geboren.~ 12 3, 24| 24 En gij hebt hem gezegd, dat hij uw naam 13 4, 12| 12 En ik zeide tot hem: Het ware beter dat wij 14 4, 34| haast u tevergeefs om over hem te zijn, en gij gaat u veel 15 5, 19| 19 En ik zeide tot hem: Ga van mij, en nader niet 16 5, 34| 34 En ik zeide tot hem: Neen Here, maar ik heb 17 6, 8 | toen Jakob en Ezau van hem geboren zijn, zo hield de 18 6, 29| hij met mij sprak, dat ik hem allengskens aanzag, voor 19 6, 52| waters gegeven, en hebt hem bewaard, opdat hij zij tot 20 7, 22| gehoorzaam geweest, en hebben hem wedersproken, en hebben 21 7, 28| worden met degenen die bij hem zijn, en die overgebleven 22 7, 37| 37 En die na hem geweest zijn voor Israël, 23 7, 46| te geven, of als hij het hem gegeven had, hem te beletten 24 7, 46| hij het hem gegeven had, hem te beletten dat hij niet 25 7, 60| 60 Doch zij hebben hem niet geloofd, noch ook de 26 7, 60| noch ook de profeten na hem, ja ook niet mij, die tot 27 8, 12| 12 Gij brengt hem op door uw gerechtigheid, 28 8, 12| gerechtigheid, en onderricht hem in uw wet en tuchtigt hem 29 8, 12| hem in uw wet en tuchtigt hem door uw wijsheid.~ 30 8, 13| 13 En gij doodt hem als uw schepsel, en maakt 31 8, 13| als uw schepsel, en maakt hem levend als uw werk.~ 32 8, 34| de mens, dat gij u over hem zoudt vertoornen, of het 33 8, 44| handen is geschapen, en zijt hem een evenbeeld genoemd, omdat 34 8, 44| evenbeeld genoemd, omdat gij hem gelijk zijt, om wie gij 35 9, 2 | bezoeken de wereld, die door hem gemaakt is.~ 36 9, 45| hebben grote vreugde over hem gehad, ik en mijn man, en 37 9, 46| 46 En ik voedde hem op met grote arbeid.~ 38 10, 47| gezegd heeft, dat zij met hem arbeid heeft opgebracht, 39 11, 6 | En ik zag dat alle dingen hem onder de hemel onderdanig 40 11, 6 | waren, en niemand wedersprak hem, ja niet een van de schepselen 41 11, 31| om, met degenen die bij hem waren, en verslond twee 42 12, 12| 12 Maar het is hem niet verklaard, doch nu 43 12, 28| des enen zal verslinden hem die met hem is, maar nochtans 44 12, 28| zal verslinden hem die met hem is, maar nochtans zal hij 45 12, 31| spreken, tot de arend, en hem bestraffen, en zijn ongerechtigheid, 46 13, 3 | verschrikte alles wat onder hem gezien werd.~ 47 13, 8 | tezamen vergaderd waren tegen hem, om hem te bestrijden, waren 48 13, 8 | vergaderd waren tegen hem, om hem te bestrijden, waren zeer 49 13, 13| daar kwamen vele mensen tot hem, sommigen met een vrolijk 50 13, 28| menigte die gekomen was om hem te bestrijden, daarvan is 51 13, 34| alsof zij wilden komen en hem bestrijden.~ 52 13, 52| Zoon, of degenen, die bij hem zijn, dan op die dag.~ 53 14, 3 | Mozes verschenen, en heb met hem gesproken, als mijn volk 54 14, 4 | 4 En ik heb hem gezonden, en heb mijn volk 55 14, 4 | uit Egypte geleid, en heb hem gebracht op de berg Sinaï, 56 14, 4 | Sinaï, en daar hield ik hem bij mij vele dagen.~ 57 14, 5 | 5 En ik vertelde hem vele wonderen, en toonde 58 14, 5 | vele wonderen, en toonde hem de verborgenheden en het 59 14, 5 | einde der tijden, en beval hem, zeggende:~ 60 15, 26| kent al degenen, die tegen hem zondigen, daarom heeft hij 61 15, 27| verlossen, omdat gij tegen hem zondigt.~ 62 16, 13| pijlen zijn scherp die door hem geschoten worden. Zij zullen 63 16, 62| midden des lichaams, en heeft hem de geest, het leven en het 64 16, 68| God is de rechter, vreest hem; laat af van uw zonden,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License