Chapter, Verse
1 1, 3 | 3 De zoon van Aäron, uit de stam van Levi: welke
2 1, 7 | 7 Heb ik hen niet geleid uit het land van Egypte, uit
3 1, 7 | uit het land van Egypte, uit het huis der dienstbaarheid?
4 2, 1 | de Here: Ik heb dit volk uit de dienstbaarheid gevoerd,
5 2, 16| ik zal de doden opwekken uit hun plaatsen, en uit de
6 2, 16| opwekken uit hun plaatsen, en uit de graven zal ik hen voortbrengen;
7 2, 31| die slapen, want ik zal ze uit de zijden der aarde te voorschijn
8 3, 6 | rechterhand gemaakt had, eer hij uit de aarde was gekomen.~
9 3, 11| 11 Doch gij liet één uit hen overblijven, namelijk
10 3, 11| Noach met zijn huisgezin, en uit hem zijn alle rechtvaardigen.~
11 3, 13| bedreven, zo hebt gij u een man uit dezen verkoren, wiens naam
12 3, 17| geschied toen gij zijn zaad uit Egypte leiddet, dat gij
13 4, 42| worden, zo haast deze ook, om uit te geven hetgeen haar bevolen
14 5, 23| zeide: O heersende Here, uit alle bossen der aarde en
15 5, 23| alle bossen der aarde en uit al hun bomen hebt gij alleen
16 5, 24| 24 En uit al de landen des aardbodems
17 5, 24| u een groef verkoren, en uit alle bloemen des aardbodems
18 5, 25| 25 En uit al die diepten der zee hebt
19 5, 25| gij u een beek gevuld, en uit al de gebouwde steden hebt
20 5, 26| 26 En uit alle geschapen gevogelte
21 5, 26| gij u een duif genoemd, en uit al het geschapen vee hebt
22 5, 27| 27 En uit alle vermenigvuldigde volken
23 5, 34| Neen Here, maar ik heb zo uit droefheid gesproken; want
24 6, 40| Toen hebt gij gezegd, dat uit uw schatten het klare licht
25 6, 43| 43 Want uw woord ging uit, en het werk is terstond
26 6, 54| een heer hebt gesteld, en uit die komen wij allen voort,
27 8, 33| werken weggelegd zijn, zullen uit hun werken het loon ontvangen.~
28 9, 21| behouden, en een planting uit vele geslachten.~
29 9, 29| wordt betreden, wanneer zij uit Egypte togen, en hebt hun
30 10, 10| 10 En uit haar zijn van den beginne
31 11, 2 | hij strekte zijn vleugelen uit over de gehele aarde, en
32 11, 10| ziet, de stem kwam niet uit zijn hoofden, maar uit het
33 11, 10| niet uit zijn hoofden, maar uit het midden van zijn lichaam.~
34 11, 21| 21 Want enige uit hen richtten zich ook op,
35 12, 3 | gewoel en de grote vrees uit de verdrukking mijner zinnen,
36 12, 17| gehoord hebt, uitgaande niet uit zijn hoofden, maar uit het
37 12, 17| niet uit zijn hoofden, maar uit het midden van zijn lichaam.~
38 12, 31| gezien hebt, die gij zaagt uit het bos ontwaken, en brullen,
39 12, 42| zijt alleen voor ons over uit alle volken als een druiftak
40 12, 42| haven, en een schip, dat uit het onweder ontkomen is.~
41 12, 48| ulieden niet verlaten, en ben uit u niet geweken, maar ik
42 12, 51| de bloemen des akkers, en uit de kruiden is mij spijs
43 13, 4 | 4 En waarheen zijn stem uit zijn mond ging, daar ontbrandden
44 13, 10| 10 Dat hij uit zijn mond liet gaan als
45 13, 10| als een vurige wind, en uit zijn lippen een vlammende
46 13, 13| en sommigen leidende hen uit die zouden geofferd worden,
47 13, 25| gezien een man opklimmend uit het midden der zee.~
48 13, 27| 27 En dat gij uit zijn mond hebt zien gaan
49 13, 40| zijn de tien stammen, die uit hun land gevangen zijn genomen
50 13, 49| de menigte dergenen, die uit de volken vergaderd zijn,
51 14, 2 | een stem kwam tegen mij uit van het doornbos, en zeide:
52 14, 4 | gezonden, en heb mijn volk uit Egypte geleid, en heb hem
53 14, 14| menselijke lasten, en trek uit de zwakke natuur, en stel
54 14, 14| allerbezwaarlijkst zijn, en haast u om uit deze tijden te verhuizen.~
55 15, 9 | al het onschuldig bloed uit hen tot mij nemen.~
56 15, 25| sparen; wijkt gij kinderen uit hun macht: en bevlekt mijn
57 15, 29| zullen natiën van draken uit Arabië komen met vele wagenen,
58 15, 30| komen als wilde zwijnen uit het bos: en zullen aankomen
59 15, 33| hen bezetten, en zal een uit hun Oversten ternederhouwen,
60 15, 39| 39 En de winden uit het oosten zullen de overhand
61 16, 61| watermeren, om rivieren uit te geven van de hoge rotssteen,
62 16, 69| en zij zullen sommigen uit u wegrukken en zullen hen
63 16, 73| goederen roven, en zullen hen uit hun huizen stoten.~
|