Chapter, Verse
1 1, 17| gij niet in de woestijn, toen u hongerde, tot mij geroepen,
2 1, 19| 19 Toen had ik medelijden met uw
3 1, 22| zegt de almachtige Here: Toen gij in de woestijn waart,
4 2, 33| tot Israël gaan zou. Doch toen ik tot hen kwam, zo verwierpen
5 2, 44| 44 Toen vroeg ik de engel en zeide:
6 2, 47| de wereld hebben beleden. Toen begon ik hen hogelijk te
7 2, 48| 48 Toen zeide de engel tot mij:
8 3, 4 | van den beginne gesproken, toen gij het aardrijk hebt gefundeerd,
9 3, 12| 12 En het is geschied, toen degenen, die op aarde woonden
10 3, 17| 17 En het is geschied toen gij zijn zaad uit Egypte
11 3, 29| 29 Ja toen ik hier ben gekomen, en
12 4, 1 | 1 TOEN antwoordde mij de engel,
13 4, 5 | 5 Toen sprak ik: Zeg aan mij Here;
14 4, 7 | 7 Toen zeide hij tot mij: Indien
15 4, 13| 13 Toen antwoordde hij mij, en zeide:
16 4, 19| 19 Toen antwoordde ik en zeide:
17 4, 22| 22 Toen antwoordde ik, en zeide:
18 4, 26| 26 Toen antwoordde hij mij, en zeide:
19 4, 34| 34 Toen antwoordde hij, en zeide
20 4, 52| 52 Toen antwoordde hij mij en zeide:
21 5, 14| 14 Toen verschrikte ik, en mijn
22 5, 33| 33 Toen zeide ik: Spreek mijn Here.
23 5, 40| 40 Toen zeide hij tot mij: Gelijk
24 5, 45| 45 Toen sprak ik: Gelijk gij tot
25 5, 48| 48 Toen zeide hij: Ik heb ook de
26 5, 51| 51 Toen antwoordde hij, en zeide
27 6, 1 | EN hij zeide tot mij: Van toen af dat de aardbodem zijn
28 6, 6 | 6 Toen heb ik alle dingen bedacht,
29 6, 8 | Van Abraham tot op Izaäk, toen Jakob en Ezau van hem geboren
30 6, 29| 29 En het geschiedde, toen hij met mij sprak, dat ik
31 6, 39| 39 En de geest was toen, de duisternis zweefde rondom
32 6, 40| 40 Toen hebt gij gezegd, dat uit
33 6, 49| 49 En toen hebt gij twee dieren verordineerd,
34 7, 46| 46 Toen antwoordde ik, en zeide:
35 7, 56| 56 Want wij hebben, toen wij leefden, niet gedacht
36 7, 59| Mozes sprak tot het volk, toen hij leefde, en zeide: Verkiest
37 9, 1 | 1 TOEN antwoordde hij, en zeide
38 9, 10| mij niet gekend hebben, toen zij in het leven weldaden
39 9, 11| wet een walg gehad hebben, toen zij nog vrijheid hadden,~
40 9, 12| 12 En toen hun nog plaats van berouw
41 9, 19| 19 Want een ieder was toen gehoorzaam, maar nu zijn
42 9, 29| 29 O Here, toen gij uzelf ons vertoondet,
43 9, 39| 39 Toen liet ik mijn gedachten varen,
44 9, 47| 47 En toen hij opgewassen was, en,
45 10, 1 | 1 EN het is geschied, toen mijn zoon in zijn slaapkamer
46 10, 3 | 3 En toen zij allen ophielden mij
47 10, 5 | 5 Toen liet ik mijn redenen, waarin
48 10, 19| 19 Toen sprak ik verder met haar
49 10, 25| 25 En het is geschied, toen ik met haar sprak, dat haar
50 10, 46| offeranden heeft geofferd, toen is het geschied dat de onvruchtbare
51 11, 13| 13 En het geschiedde, toen zij heerste, dat haar einde
52 11, 14| 14 En het is geschied toen zij heerste, gelijk als
53 11, 29| 29 En toen zij daaraan dachten, ziet
54 12, 1 | 1 EN het is geschied toen de leeuw deze woorden sprak
55 12, 46| 46 Toen antwoordde ik hen en zeide:
56 13, 44| de Allerhoogste deed hun toen tekenen, en hield de aderen
57 13, 46| 46 Toen hebben zij daarin gewoond
58 13, 51| 51 Toen zeide ik: O heersende Here,
59 13, 57| 57 Toen ben ik in het veld heengegaan,
60 14, 27| 27 Toen ging ik heen, gelijk hij
61 14, 39| 39 Toen deed ik mijn mond open,
|