Chapter, Verse
1 2, 43| En in het midden van hen was een jongeling van aanzienlijke
2 3, 1 | van de ondergang der stad, was ik te Babylon, en lag bekommerd
3 3, 5 | geen leven had doch het was ook een maaksel uwer handen,
4 3, 6 | had, eer hij uit de aarde was gekomen.~
5 3, 13| dezen verkoren, wiens naam was Abraham.~
6 4, 1 | engel, die tot mij gezonden was, wiens naam is Uriël,~
7 4, 49| onstuimigheid van de regen voorbij was, zo bleven de druppelen
8 5, 15| Maar de engel die gekomen was en met mij sprak, hield
9 5, 31| de vorige nacht tot mij was gekomen.~
10 5, 35| ik dan geboren, of waarom was mij de schoot van mijn moeder
11 6, 4 | maat der hemelen bekend was, en eer de haardsteden te
12 6, 17| stem sprak, en haar geluid was als het geluid van vele
13 6, 38| aarde worde, en uw woord was een volkomen werk,~
14 6, 39| 39 En de geest was toen, de duisternis zweefde
15 6, 39| geluid van de stem des mensen was nog door u niet geschapen.~
16 6, 50| waar het water verzameld was, kon die beide niet bevatten.~
17 6, 51| gegeven, dat op de derde dag was gedroogd, opdat hij daarin
18 7, 1 | nachten tot mij gezonden was.~
19 7, 39| en voor degene, die dood was, dat hij leven mocht;~
20 9, 12| nog plaats van berouw open was, die het niet verstonden,
21 9, 17| ook de landbouw; want het was de tijd der wereld.~
22 9, 18| wereld bereidde die nog niet was geschapen om te bouwen,
23 9, 19| 19 Want een ieder was toen gehoorzaam, maar nu
24 9, 19| wereld, nadat zij gemaakt was, verdorven geworden door
25 9, 20| aangemerkt, en ziet, daar was gevaar om der gedachten
26 9, 32| zij kon ook niet, want zij was de uwe.~
27 9, 33| bewaarden hetgeen in hen gezaaid was.~
28 9, 38| weende met luide stem, en zij was zeer bedroefd in haar geest,
29 9, 38| waren gescheurd, en daar was as op haar hoofd.~
30 9, 39| gedachten varen, waarin ik was, en ik keerde mij tot haar,
31 9, 43| mij: Ik, uw dienstmaagd was onvruchtbaar en had geen
32 9, 47| 47 En toen hij opgewassen was, en, de tijd gekomen was,
33 9, 47| was, en, de tijd gekomen was, dat hij een vrouw zou nemen,
34 10, 5 | redenen, waarin ik bezig was, varen, en sprak met gramschap
35 10, 30| een dode, en mijn verstand was mij benomen, en hij nam
36 10, 45| geen offerande in dezelve was geofferd.~
37 10, 47| arbeid heeft opgebracht, dit was de woning binnen Jeruzalem.~
38 10, 51| blijven, waar geen huis was gebouwd.~
39 10, 53| fundament van enig gebouw was.~
40 11, 4 | en het middelste hoofd was groter dan de andere hoofden,
41 11, 4 | de andere hoofden, en hij was met deze ook in rust.~
42 11, 23| 23 En daar was niet meer over aan het lichaam
43 11, 24| gebleven dat ter rechterzijde was, maar de vier bleven aan
44 11, 29| rustten, dat het middelste was, opgewaakt, want dit was
45 11, 29| was, opgewaakt, want dit was groter dan de twee andere.~
46 11, 35| dat van de rechterzijde was, verslond dat van de linkerzijde
47 11, 35| verslond dat van de linkerzijde was.~
48 12, 2 | het hoofd dat nog over was, doch de vier vleugelen,
49 12, 2 | verschenen niet meer, en hun rijk was zeer klein en vol oproer.~
50 12, 29| dat aan de rechterzijd was,~
51 12, 40| en dat ik in de stad niet was wedergekeerd, zo zijn zij
52 13, 5 | beoorlogen, die van de zee was opgekomen.~
53 13, 7 | waaruit de berg uitgesneden was, maar ik kon niet.~
54 13, 11| over de menigte, die bereid was om te strijden, en verbrandde
55 13, 28| ganse menigte die gekomen was om hem te bestrijden, daarvan
56 13, 45| 45 Want door dat land was een weg van een lange reis
57 14, 3 | volk in Egypte dienstbaar was.~
58 14, 39| werd mij toegereikt. Deze was vol, als van water, doch
59 14, 39| van water, doch zijn kleur was als van vuur.~
|