Chapter, Verse
1 1, 22| gij in de woestijn waart, aan de rivier der Amorieën,
2 1, 35| zal uw huizen overgeven aan een volk dat nog komen zal.
3 1, 39| 39 Aan hetwelk ik tot leidslieden
4 2, 1 | dienstbaarheid gevoerd, aan hetwelk ik bevelen gegeven
5 2, 31| 31 Gedenk aan uw kinderen die slapen,
6 2, 34| want hij is nabij, die aan het einde der wereld zal
7 2, 37| 37 Neemt de gave aan, die u aangeprezen wordt,
8 3, 17| dat gij hem gebracht hebt aan de berg Sinaï.~
9 4, 3 | u gezonden om drie wegen aan te wijzen, en om drie gelijkenissen
10 4, 5 | 5 Toen sprak ik: Zeg aan mij Here; en hij zeide tot
11 4, 23| liefgehad hebt, overgegeven is aan de goddeloze geslachten,
12 4, 41| binnenkameren der zielen aan de baarmoeder gelijk.~
13 4, 47| En hij zeide tot mij: Sta aan de rechterzijde, en ik zal
14 5, 27| door allen goed gekend is, aan dit volk waarin gij lust
15 5, 28| hebt gij dit enige volk aan velen over gegeven? en hebt
16 6, 26| de dood van hun geboorte aan niet gesmaakt hebben, zullen
17 6, 32| kuisheid, die gij van de jeugd aan hebt behouden.~
18 6, 33| mij gezonden, om dit alles aan te tonen, en u te zeggen:
19 6, 36| 36 En aan de achtste nacht, werd mijn
20 6, 44| 44 Want van stonden aan kwam er een ontelbare menigte
21 6, 51| 51 En gij hebt aan Behemoth het éne deel gegeven,
22 7, 46| dat het beter ware geweest aan Adam het aardrijk niet te
23 7, 64| hij bewijst lankmoedigheid aan degenen, die gezondigd hebben,
24 7, 69| indien de Rechter niet vergaf aan degenen, die door zijn woord
25 8, 6 | het hart geeft, en bouwing aan onze zinnen, waaruit vrucht
26 8, 10| borsten, bevolen melk te geven aan de vrucht der borsten;~
27 8, 26| 26 En zie niet aan de misdaden uws volks, maar
28 8, 28| 28 En gedenk niet aan degenen, die vals voor u
29 8, 28| u hebben gewandeld, maar aan degenen die naar uw wil
30 8, 29| geleefd hebben; maar zie die aan, die uw wet heerlijk geleerd
31 8, 38| zal waarlijk niet gedenken aan het werk dergenen, die gezondigd
32 8, 39| en ik zal ook gedenken aan hun vreemdelingschap, aan
33 8, 39| aan hun vreemdelingschap, aan hun behoudenis, en aan het
34 8, 39| aan hun behoudenis, en aan het ontvangen des loons.~
35 8, 54| der onsterfelijkheid is aan het einde getoond.~
36 9, 4 | gesproken heeft, van de dagen aan, die voor u van den beginne
37 9, 8 | geheiligd van de eeuwen aan.~
38 9, 38| ogen, en ik zag een vrouw aan de rechterzijde, en zie,
39 10, 12| zegt: Mijn treuren is niet aan dat der aarde gelijk; want
40 11, 23| daar was niet meer over aan het lichaam des arends,
41 11, 24| was, maar de vier bleven aan haar plaats.~
42 12, 8 | Zo versterk mij, en toon aan mij, uw knecht, de verklaring
43 12, 19| vleugelen, die vast waren aan zijn vleugelen.~
44 12, 23| Daarvan is dit de verklaring: Aan het einde van dit rijk zal
45 12, 29| over het hoofd gingen, dat aan de rechterzijd was,~
46 12, 41| dat gij ons verlaat, en aan deze plaats blijft zitten?~
47 13, 36| zal bereid en opgebouwd aan allen vertoond worden, gelijk
48 14, 14| de zwakke natuur, en stel aan de ene zijde de raadslagen
49 15, 36| der mensen zal komen tot aan de gordel der kemelen, en
50 15, 39| om verschrikking te maken aan de oosten wind en westenwind.~
51 16, 2 | zakken en harige klederen aan, beweent uw kinderen, en
52 16, 30| Gelijk als in een olijfhof aan elke boom drie of vier olijven
53 16, 31| 31 Of gelijk aan een wijngaard, die afgeplukt
54 16, 37| woord des Heren, neemt dat aan, en gelooft de goden niet,
|