Chapter, Verse
1 3, 9 | de zondvloed komen over degenen, die de wereld bewoonden,
2 3, 12| En het is geschied, toen degenen, die op aarde woonden begonnen
3 5, 41| zie, Here, gij zijt nabij degenen, die tegen het einde zijn;
4 5, 43| Kondt gij niet maken, dat degenen die geweest zijn, en die
5 5, 48| der aarde gegeven, voor degenen die daarop gezaaid zijn
6 5, 52| haar zeggen: Waarom zijn degenen, die gij gebaard hebt, nu
7 5, 52| gebaard hebt, nu niet gelijk degenen, die voor u zijn geweest,
8 7, 14| 14 Indien dan degenen die leven, niet pogen in
9 7, 21| God heeft ernstig geboden degenen die komen zouden, als zij
10 7, 28| zal geopenbaard worden met degenen die bij hem zijn, en die
11 7, 32| haar slapen, en het stof degenen die daarin met stilte wonen,
12 7, 38| slachting, en Salomo voor degenen, die kwamen om geheiligd
13 7, 39| 39 En Elia voor degenen, die de regen ontvingen,
14 7, 61| blijdschap toekomende is over degenen wie de zaligheid verzekerd
15 7, 64| bewijst lankmoedigheid aan degenen, die gezondigd hebben, als
16 7, 66| menigvuldige barmhartigheid degenen die tegenwoordig zijn, en
17 7, 67| levend worden gemaakt, met degenen, die daarin erfenis zullen
18 7, 68| naar zijn goedheid, opdat degenen, die ongerechtigheid gedaan
19 7, 69| Rechter niet vergaf aan degenen, die door zijn woord zijn
20 8, 26| misdaden uws volks, maar degenen, die u in waarheid dienen.~
21 8, 27| goddeloze der heidenen, maar op degenen, die uw getuigenissen met
22 8, 28| 28 En gedenk niet aan degenen, die vals voor u hebben
23 8, 28| hebben gewandeld, maar aan degenen die naar uw wil uw vreze
24 8, 29| 29 En wil niet verderven degenen, die als vee geleefd hebben;
25 8, 30| En vertoorn u niet over degenen, die erger dan beesten geoordeeld
26 8, 35| heeft gehandeld, en van degenen die u belijden, die niet
27 8, 36| gij u zult ontfermen over degenen, die het wezen der goede
28 8, 51| onderzoek de heerlijkheid van degenen, die u gelijk zijn.~
29 9, 18| 18 Waarlijk, als ik voor degenen, die nu zijn, de wereld
30 10, 23| overgegeven in handen van degenen die haar haten.~
31 11, 31| hoofd keerde zich om, met degenen die bij hem waren, en verslond
32 11, 34| heersten over de aarde, en over degenen, die daarin wonen.~
33 12, 24| 24 En over degenen, die daarin wonen; en dat
34 12, 45| wij zijn niet beter dan degenen, die daar gestorven zijn;
35 13, 16| acht in mijn gemoed, wee degenen, die overgelaten zijn geweest
36 13, 16| dagen; en veel meer, wee degenen, die niet zijn overgelaten
37 13, 18| overkomen zal, mitsgaders ook degenen die overgelaten zijn.~
38 13, 26| hij zal tot orde brengen degenen, die overgelaten zijn.~
39 13, 29| zal beginnen te verlossen degenen, die op aarde zijn.~
40 13, 30| verrukking van zinnen komen over degenen, die de aarde bewonen.~
41 13, 52| kunnen zien mijn Zoon, of degenen, die bij hem zijn, dan op
42 14, 16| vermenigvuldigd worden, over degenen die haar bewonen.~
43 14, 22| weg kunnen vinden, en dat degenen, die in de laatste tijden
44 15, 22| zwaard zal niet ophouden over degenen, die onschuldig bloed vergieten
45 15, 26| 26 Want de Here kent al degenen, die tegen hem zondigen,
46 15, 40| gehele aarde verschrikken met degenen, die daarop wonen, en zij
47 15, 45| overblijven, die zullen degenen dienen, die hen verschrikt
48 16, 31| worden overgelaten, bij degenen, die de wijngaard naarstig
49 16, 32| overgelaten worden, bij degenen, die hun huizen met het
50 16, 51| die komt, welke verdedigt degenen, die onderzoek doet over
51 16, 71| grote opstand zijn tegen degenen, die God vrezen.~
52 16, 78| 78 Wee degenen, die van hun zonden omvangen,
|