Chapter, Verse
1 1, 5 | Ga heen en verkondig mijn volk hun boosheden, en hun kinderen
2 1, 8 | geweest; want het is een volk, dat zich niet laat tuchtigen.~
3 1, 29| 29 Dat gij mij tot een volk zoudt zijn, en ik zou u
4 1, 35| huizen overgeven aan een volk dat nog komen zal. Die mij
5 1, 37| de genade van het komende volk, wiens kleine kinderen zich
6 1, 38| heerlijkheid dit is; en zie het volk dat van de opgang aankomt.~
7 2, 1 | zegt de Here: Ik heb dit volk uit de dienstbaarheid gevoerd,
8 2, 8 | bij u verbergt; gij boos volk, gedenk wat ik Sodom en
9 2, 10| tot Ezra, verkondig mijn volk, dat ik hun het koninkrijk
10 2, 24| Wees stil, en houd op, mijn volk, want uw rust zal komen.~
11 2, 41| majesteit des Heren, dat uw volk geheiligd worde, dat van
12 2, 48| mij: Ga en verkondig mijn volk hoedanige en hoe grote wonderen
13 3, 4 | gij alleen, en hebt het volk geboden gegeven;~
14 3, 8 | 8 En een ieder volk wandelde naar zijn wil,
15 3, 30| goddeloosheid bedrijven, en uw volk hebt gij uitgeroeid, en
16 3, 32| 32 Is er dan een ander volk dat u kent, dan Israël?
17 3, 35| u niet gezondigd? of wat volk heeft uw geboden zo gehouden?~
18 4, 23| overgegeven, en waarom het volk, dat gij liefgehad hebt,
19 5, 27| vermenigvuldigde volken hebt gij u een volk verkregen, en hebt een wet
20 5, 27| goed gekend is, aan dit volk waarin gij lust hadt.~
21 5, 28| waarom hebt gij dit enige volk aan velen over gegeven?
22 5, 30| 30 En of gij schoon uw volk haattet, zo moest het door
23 5, 33| over Israël; hebt gij dat volk liever, dan degene die het
24 5, 40| eigenlijke liefde, die ik mijn volk toegezegd heb.~
25 6, 54| wij allen voort, ook het volk dat gij uitverkoren hebt.~
26 6, 58| 58 Maar wij, uw volk, hetwelk gij genoemd hebt
27 7, 40| 40 En Ezechias voor het volk ten tijde van Sanherib,
28 7, 59| waarvan Mozes sprak tot het volk, toen hij leefde, en zeide:
29 8, 15| meer zal ik spreken van uw volk, om hetwelk ik treurig ben,~
30 8, 45| over ons, maar spaar uw volk, en ontferm u over uw erfdeel;
31 10, 39| ophouden beroerd over uw volk, en waart zeer treurig over
32 12, 34| hij zal mijn overgebleven volk verlossen van de ellende,
33 12, 38| de verstandigen onder uw volk leren, namelijk wier harten
34 12, 40| vertrokken. En als al het volk gehoord had, dat de zeven
35 12, 50| 50 En het volk is naar de stad vertrokken,
36 13, 12| andere menigte van vreedzaam volk tot zich roepen.~
37 13, 31| stad de andere, en het ene volk zal tegen het andere zijn,
38 13, 48| overgelaten zijn van uw volk, zijn deze, die binnen mijn
39 13, 49| dat hij zal beschermen het volk hetwelk overgebleven is.~
40 14, 3 | hem gesproken, als mijn volk in Egypte dienstbaar was.~
41 14, 4 | hem gezonden, en heb mijn volk uit Egypte geleid, en heb
42 14, 13| beschik uw huis, en bestraf uw volk, en vertroost de vernederden
43 14, 19| ik zal het tegenwoordige volk bestraffen. Doch wie zal
44 14, 23| zeide: Ga en verzamel het volk, en zeg tot hen, dat zij
45 14, 27| en ik vergaderde al het volk, en zeide:~
46 14, 46| die de wijzen onder het volk overlevert.~
47 15, 10| 10 Ziet mijn volk wordt als een kudde schapen
48 15, 15| hun ondergang, en het ene volk zal tegen het andere opstaan
49 16, 41| 41 Hoort het woord, mijn volk, bereidt u ten strijd, en
|