Chapter, Verse
1 1, 15| tot een bescherming, en daar hebt gij gemurmureerd;~
2 3, 7 | over zijn nakomelingen. En daar zijn volken voortgekomen,
3 3, 18| 18 Daar boogt gij de hemel, en schuddet
4 4, 9 | van wind, en van de dag, daar gij doorgegaan zijt, en
5 4, 15| beoorlogen, opdat wij ook daar een ander landschap voor
6 4, 48| 48 En ik stond daar, en ik zag, en zie een gloeiende
7 6, 14| 14 En daar zal zijn een beweging, en
8 6, 16| 16 Daar men dan van die dingen spreekt,
9 7, 19| 19 En hij zeide tot mij: Daar is geen rechter boven God,
10 7, 53| heilzaamheid is, en wij daar niet ingaan?~
11 8, 3 | 3 Daar zijn wel velen geschapen,
12 8, 35| 35 Want in der waarheid, daar is niemand van die geboren
13 8, 58| gezegd, dat er geen God is, daar zij nochtans weten dat zij
14 9, 20| wereld aangemerkt, en ziet, daar was gevaar om der gedachten
15 9, 38| klederen waren gescheurd, en daar was as op haar hoofd.~
16 10, 8 | treuren en droevig zijn, daar wij allen bedroefd zijn,
17 10, 11| menigte verloren heeft, daar gij maar over één zo droevig
18 10, 22| 22 Ons snarenspel ligt daar neder, en de lofzang zwijgt
19 11, 23| 23 En daar was niet meer over aan het
20 11, 32| over al de vleugelen, die daar geweest waren.~
21 12, 5 | zeer zwak in mijn geest, en daar is geen kracht meer in mij,
22 12, 20| Daarvan is de verklaring: Daar zullen in dit rijk acht
23 12, 45| niet beter dan degenen, die daar gestorven zijn; en zij weenden
24 13, 2 | 2 En ziet, daar stond een wind op van de
25 13, 3 | keerde om op te merken, daar verschrikte alles wat onder
26 13, 4 | stem uit zijn mond ging, daar ontbrandden allen die daar
27 13, 4 | daar ontbrandden allen die daar hoorden, gelijk de aarde
28 13, 5 | En daarna zag ik, en zie, daar vergaderde een menigte van
29 13, 13| 13 En daar kwamen vele mensen tot hem,
30 13, 42| 42 Daar wilden zij hun rechten onderhouden,
31 14, 4 | gebracht op de berg Sinaï, en daar hield ik hem bij mij vele
32 14, 37| naar het veld, en bleven daar.~
33 15, 16| 16 Want daar zal ongestadigheid zijn
34 15, 20| om mij te vrezen, welke daar zijn van het westen, en
35 15, 29| 29 Daar zullen natiën van draken
36 15, 33| Oversten ternederhouwen, en daar zal vrees en schrik in hun
37 15, 34| 34 Ziet, daar komen wolken van het oosten
38 15, 36| de gordel der kemelen, en daar zal grote vrees en beving
39 15, 40| 40 En daar zullen grote en sterke wolken,
40 15, 59| de zee wijken, en u zal daar weder ongeval ontmoeten.~
41 16, 24| drek weggeworpen worden, en daar zal niemand zijn die hen
42 16, 25| 25 Daar zal niemand overig zijn,
43 16, 46| 46 Daarom die daar arbeiden, die arbeiden tevergeefs.~
44 16, 78| met doornen zijn bedekt, daar geen mens doorgaat, en afgesloten
|