Chapter, Verse
1 1, 21| uw aanschijn uitgedrevan. Wat zou ik nog meer doen? spreekt
2 1, 24| 24 Wat zal ik u doen Jakob? Gij
3 1, 30| vleugelen verzamelt. Nu dan, wat zal ik u doen? Ik zal u
4 1, 35| getoond heb, die zullen doen wat ik bevolen heb.~
5 1, 38| En nu, broeder, aanschouw wat heerlijkheid dit is; en
6 2, 4 | 4 Nu dan, wat zal ik u doen? ik ben een
7 2, 8 | verbergt; gij boos volk, gedenk wat ik Sodom en Gomorra gedaan
8 3, 32| dat u kent, dan Israël? of wat geslacht heeft uw verbonden
9 3, 35| voor u niet gezondigd? of wat volk heeft uw geboden zo
10 4, 6 | er geboren die kan doen wat gij van mij eist?~
11 4, 25| 25 Maar wat zal hij doen met zijn naam,
12 4, 31| overweegt gij bij u zelf, wat een grote vrucht der goddeloosheid
13 4, 46| voorbijgegaan is, dat weet ik; maar wat toekomende is, dat weet
14 4, 51| die dagen zal leven, of wat zal het in die dagen zijn?~
15 5, 41| die tegen het einde zijn; wat zullen nu die doen, die
16 6, 7 | ik antwoordde en zeide: Wat scheiding des tijds zal
17 7, 21| zouden, als zij kwamen, wat zij zouden doen om te leven,
18 7, 21| zouden doen om te leven, en wat zij zouden onderhouden om
19 7, 47| 47 Want wat baat het de mensen tegenwoordig
20 7, 48| 48 O Adam, wat hebt gij gedaan? want zo
21 7, 49| 49 Want wat baat het ons, indien ons
22 8, 34| 34 Maar wat is de mens, dat gij u over
23 9, 42| 42 En ik zeide tot haar: Wat is u overkomen? zeg het
24 10, 6 | gij ons treuren niet? en wat ons ontmoet?~
25 10, 20| die u gegeven wordt, want wat zijn er al ongevallen Sions!
26 10, 23| 23 En wat het allerergste is: Het
27 10, 25| voor haar vreesde, en dacht wat dat zijn mocht.~
28 10, 31| 31 Wat is u, en waarom is uw verstand
29 10, 32| heb gezien, en zie nog, wat ik niet kan verhalen.~
30 10, 35| 35 Want ik heb gezien wat ik niet wist, en ik hoorde
31 10, 35| niet wist, en ik hoorde wat ik niet weet.~
32 10, 37| dat gij uw knecht toont wat deze verrukking van zinnen
33 12, 17| 17 En wat aangaat de stem die gesproken
34 12, 41| 41 Wat hebben wij u misdaan, of
35 12, 41| hebben wij u misdaan, of wat onrecht hebben wij u gedaan,
36 13, 3 | daar verschrikte alles wat onder hem gezien werd.~
37 14, 22| en ik zal alles schrijven wat van den beginne in de wereld
38 16, 19| 19 Wat zal ik in deze doen, wanneer
39 16, 64| Die weet uw raadslagen, en wat gij in uw harten bedenkt,
40 16, 67| 67 Wat zult gij doen, en hoe zult
|