Chapter, Verse
1 3, 32| dat u kent, dan Israël? of wat geslacht heeft uw verbonden
2 3, 35| 35 Of wanneer hebben die op aarde
3 3, 35| wonen voor u niet gezondigd? of wat volk heeft uw geboden
4 4, 5 | mij het gewicht des vuurs, of meet me het geblaas van
5 4, 5 | het geblaas van de wind, of roep mij de dag weer, die
6 4, 7 | er in het hart der zee? of hoeveel aderen zijn er in
7 4, 7 | het begin des afgronds? of hoeveel aderen zijn er boven
8 4, 7 | er boven het firmament? of welke zijn de uitgangen
9 4, 18| zoudt gij rechtvaardigen, of wie veroordelen?~
10 4, 40| negen maanden vervuld heeft, of haar baarmoeder de vrucht
11 4, 45| 45 Zo toon mij, of er meer staat te komen,
12 4, 45| dan er voorbijgegaan is, of dat meer voorbijgegaan is
13 4, 51| in die dagen zal leven, of wat zal het in die dagen
14 5, 30| 30 En of gij schoon uw volk haattet,
15 5, 35| Waartoe ben ik dan geboren, of waarom was mij de schoot
16 5, 41| die voor mij geweest zijn, of wij, of die na ons zijn
17 5, 41| mij geweest zijn, of wij, of die na ons zijn zullen?~
18 5, 50| gezegd hebt, is die nog jong; of genaakt zij nu de ouderdom?~
19 6, 7 | scheiding des tijds zal er zijn? of wanneer zal het einde zijn
20 7, 46| aardrijk niet te geven, of als hij het hem gegeven
21 8, 34| over hem zoudt vertoornen, of het verderfelijk geslacht,
22 8, 43| indien het niet opkomt, of uw regen intijds niet ontvangt,
23 8, 43| regen intijds niet ontvangt, of indien het door de veelheid
24 9, 34| het zaad ontvangen heeft, of de zee een schip, of een
25 9, 34| heeft, of de zee een schip, of een vat de spijs en de drank,
26 9, 34| verbroken wordt waarin gezaaid of gedaan is,~
27 9, 35| 35 Dat hetgeen gezaaid, of daarin gedaan, of ontvangen
28 9, 35| gezaaid, of daarin gedaan, of ontvangen is, meteen ook
29 10, 36| 36 Of worden mijn zinnen bedrogen,
30 12, 41| Wat hebben wij u misdaan, of wat onrecht hebben wij u
31 12, 43| 43 Of zijn ons de zwarigheden
32 13, 7 | En ik zocht de landstreek of plaats te zien, waaruit
33 13, 52| aarde kunnen zien mijn Zoon, of degenen, die bij hem zijn,
34 16, 6 | hongerig is in het bos? of het vuur in de stoppelen
35 16, 28| om een ander mens te zien of zijn stem te horen.~
36 16, 30| olijfhof aan elke boom drie of vier olijven overig zijn,~
37 16, 31| 31 Of gelijk aan een wijngaard,
38 16, 32| zullen er in die dagen drie of vier overgelaten worden,
39 16, 39| nabij is, een uur, twee of drie tevoren, zo gaan de
|