1-500 | 501-1000 | 1001-1444
Chapter, Verse
501 7, 14| gaan door hetgeen hier eng en ijdel is, zo kunnen zij
502 7, 15| dewijl gij verderfelijk zijt? en waarom zijt gij beroerd,
503 7, 16| 16 En waarom hebt gij niet ter
504 7, 17| 17 En ik antwoordde en zeide:
505 7, 17| 17 En ik antwoordde en zeide: O heersende Heer,
506 7, 17| deze dingen zouden beërven, en dat de goddelozen zouden
507 7, 18| hebben ook het enge gedragen, en zullen het wijde niet zien.~
508 7, 19| 19 En hij zeide tot mij: Daar
509 7, 19| geen rechter boven God, en geen verstandige boven de
510 7, 21| zouden doen om te leven, en wat zij zouden onderhouden
511 7, 22| niet gehoorzaam geweest, en hebben hem wedersproken,
512 7, 22| hebben hem wedersproken, en hebben zichzelf ijdele gedachten
513 7, 23| 23 En hebben zichzelf bedriegerijen
514 7, 23| bedriegerijen der zonde voorgesteld, en hebben bovendien tot de
515 7, 23| gezegd, dat hij niet is, en hebben zijn wegen niet gekend.~
516 7, 24| 24 En hebben zijn wet veracht,
517 7, 24| hebben zijn wet veracht, en zijn beloften verloochend,
518 7, 24| zijn beloften verloochend, en hebben zijn rechten niet
519 7, 24| zijn rechten niet geloofd, en hebben zijn werken niet
520 7, 25| ledige is voor de ledigen, en het volle voor de vollen.~
521 7, 26| Ziet, de tijd zal komen, en het zal geschieden, dat
522 7, 26| de bruid zal verschijnen, en zij zal openbaar vertoond
523 7, 27| 27 En een ieder, die van de voorzegde
524 7, 28| degenen die bij hem zijn, en die overgebleven zijn, zullen
525 7, 29| 29 En na die jaren zal mijn Zoon
526 7, 29| mijn Zoon Christus sterven, en alle mensen die adem hebben.~
527 7, 30| 30 En de wereld zal wederkeren
528 7, 31| 31 En het zal na zeven dagen geschieden,
529 7, 31| is, zal opgewekt worden, en dat verdorven is, zal sterven.~
530 7, 32| 32 En de aarde zal wedergeven
531 7, 32| wedergeven die in haar slapen, en het stof degenen die daarin
532 7, 32| daarin met stilte wonen, en de binnenkameren zullen
533 7, 33| 33 En de Allerhoogste zal geopenbaard
534 7, 33| worden op de rechterstoel, en de ellende zal voorbijgaan,
535 7, 33| ellende zal voorbijgaan, en de lankmoedigen zullen verzameld
536 7, 34| de waarheid zal bestaan, en het geloof zal sterk worden.~
537 7, 35| 35 En het werk zal hen navolgen,
538 7, 35| het werk zal hen navolgen, en het loon zal vertoond worden;
539 7, 35| gerechtigheid, zal opwaken en de ongerechtigheid zal niet
540 7, 36| 36 En ik zeide: Abraham heeft
541 7, 36| voor de Sodomieten gebeden, en Mozes voor de vaderen, die
542 7, 37| 37 En die na hem geweest zijn
543 7, 37| Israël, ten tijde van Achan en Samuël.~
544 7, 38| voor die grote slachting, en Salomo voor degenen, die
545 7, 39| 39 En Elia voor degenen, die de
546 7, 39| die de regen ontvingen, en voor degene, die dood was,
547 7, 40| 40 En Ezechias voor het volk ten
548 7, 40| ten tijde van Sanherib, en anderen, velen voor velen.~
549 7, 41| verdorvenheid toegenomen is, en de ongerechtigheid vermenigvuldigd
550 7, 42| 42 En hij antwoordde en zeide
551 7, 42| 42 En hij antwoordde en zeide tot mij: De tegenwoordige
552 7, 43| einde zijn van deze tijd en het begin van de tijd der
553 7, 44| onmatigheid is losgemaakt, en het ongeloof is afgesneden,
554 7, 44| gerechtigheid is toegenomen en de waarheid is opgestaan.~
555 7, 46| 46 Toen antwoordde ik, en zeide: Dit is mijn eerste
556 7, 46| zeide: Dit is mijn eerste en laatste reden, dat het beter
557 7, 47| tegenwoordig te leven in droefheid, en als zij dood zijn de straf
558 7, 49| onsterfelijke tijd toegezegd is, en wij toch dodelijke werken
559 7, 50| 50 En dat ons een eeuwige hoop
560 7, 50| eeuwige hoop is voorzegd, en wij toch boos en ijdel geworden
561 7, 50| voorzegd, en wij toch boos en ijdel geworden zijn?~
562 7, 51| 51 En dat ons weggelegd zijn woningen
563 7, 51| woningen der gezondheid, en der zekerheid, en wij toch
564 7, 51| gezondheid, en der zekerheid, en wij toch kwalijk geleefd
565 7, 52| 52 En dat de eer des Allerhoogsten
566 7, 52| lijdzaam geleefd hebben, en wij toch in de kwaadste
567 7, 53| 53 En dat het paradijs getoond
568 7, 53| blijft, waarin zekerheid en heilzaamheid is, en wij
569 7, 53| zekerheid en heilzaamheid is, en wij daar niet ingaan?~
570 7, 55| 55 En dat de aangezichten dergenen,
571 7, 55| zullen boven de sterren, en toch onze aangezichten zwart
572 7, 57| 57 En hij antwoordde en zeide:
573 7, 57| 57 En hij antwoordde en zeide: Dit is de bedenking
574 7, 59| het volk, toen hij leefde, en zeide: Verkiest u het leven,
575 7, 62| 62 En ik antwoordde en zeide:
576 7, 62| 62 En ik antwoordde en zeide: Ik weet Here dat
577 7, 63| 63 En dat hij zich die ontfermt,
578 7, 64| 64 En dat hij lankmoedig is; want
579 7, 65| 65 En dat hij weldadig is; want
580 7, 66| 66 En dat hij van grote barmhartigheid
581 7, 66| degenen die tegenwoordig zijn, en die voorbij zijn, en nog
582 7, 66| zijn, en die voorbij zijn, en nog zijn zullen.~
583 7, 68| 68 En hij vergeeft; want indien
584 7, 69| 69 En indien de Rechter niet vergaf
585 7, 69| zijn woord zijn geheeld, en niet uitwiste de menigte
586 8, 1 | 1 EN hij antwoordde en zeide
587 8, 1 | 1 EN hij antwoordde en zeide tot mij: De Allerhoogste
588 8, 2 | gij het aardrijk vroegt, en het u zou zeggen, dat het
589 8, 4 | 4 En ik antwoordde en zeide:
590 8, 4 | 4 En ik antwoordde en zeide: Nu dan mijn ziel,
591 8, 4 | mijn ziel, verslind de zin, en verzwelg het verstand.~
592 8, 5 | overeengekomen toe te luisteren, en wilt profeteren, en u is
593 8, 5 | luisteren, en wilt profeteren, en u is niet meer tijds gegeven,
594 8, 6 | voor uw aanschijn bidden, en dat gij ons zaad in het
595 8, 6 | zaad in het hart geeft, en bouwing aan onze zinnen,
596 8, 7 | 7 Want gij zijt alleen, en wij zijn maar een schepping
597 8, 8 | 8 En gelijk nu het lichaam in
598 8, 8 | baarmoeder geschapen is, en gij het zijn leden geeft,
599 8, 8 | uw schepsel als in vuur en water bewaard, en uw werk
600 8, 8 | in vuur en water bewaard, en uw werk dat gij gemaakt
601 8, 9 | Hetzelve nu dat bewaart, en dat bewaard wordt, zal beide
602 8, 9 | elkander bewaard worden, en bewaard zijnde, zo geeft
603 8, 11| voor een tijd gevoed worde, en gij het daarna uwer barmhartigheid
604 8, 12| op door uw gerechtigheid, en onderricht hem in uw wet
605 8, 12| onderricht hem in uw wet en tuchtigt hem door uw wijsheid.~
606 8, 13| 13 En gij doodt hem als uw schepsel,
607 8, 13| doodt hem als uw schepsel, en maakt hem levend als uw
608 8, 15| 15 En nu, Here, van alle mensen
609 8, 16| 16 En van uw erve, om welke ik
610 8, 16| om welke ik leed draag, en van Israël, om welke ik
611 8, 16| om welke ik smart lijd, en van Jakob, om wie ik mij
612 8, 17| beginnen te bidden voor mij en voor hen; want ik zie de
613 8, 19| 19 Daarom hoor mijn stem, en versta mijn reden, en ik
614 8, 19| stem, en versta mijn reden, en ik zal voor u spreken.~
615 8, 20| eer hij werd opgenomen. En ik zeide: Here, die de eeuwigheid
616 8, 20| de hoogte verheven zijn, en in de lucht nederzien;~
617 8, 21| Wiens troon onmetelijk, en wiens heerlijkheid onbegrijpelijk
618 8, 22| opmerking zich keert met wind en vuur; wiens woord waarachtig,
619 8, 22| wiens woord waarachtig, en wiens redenen standvastig
620 8, 23| 23 Wiens bevel sterk, en wiens ordening verschrikkelijk
621 8, 23| de afgronden uitdroogt; en wiens toom de bergen doet
622 8, 24| het gebed uws dienaars, en vat met uw oren de smeking
623 8, 25| leef, zo zal ik spreken, en dewijl ik vernuft heb, zo
624 8, 26| 26 En zie niet aan de misdaden
625 8, 27| 27 En let niet op het goddeloze
626 8, 28| 28 En gedenk niet aan degenen,
627 8, 29| 29 En wil niet verderven degenen,
628 8, 30| 30 En vertoorn u niet over degenen,
629 8, 30| altijd op uw gerechtigheid en heerlijkheid betrouwen.~
630 8, 31| 31 Want wij en onze vaderen zijn krank
631 8, 35| goddeloos heeft gehandeld, en van degenen die u belijden,
632 8, 36| daarin zal uw gerechtigheid en uw goedheid verkondigd worden,
633 8, 37| 37 En hij antwoordde en zeide
634 8, 37| 37 En hij antwoordde en zeide tot mij: Gij hebt
635 8, 37| dingen recht gesproken, en naar uw redenen zal het
636 8, 38| dood, vóór het oordeel, en vóór het verderf.~
637 8, 39| pogen der rechtvaardigen, en ik zal ook gedenken aan
638 8, 39| vreemdelingschap, aan hun behoudenis, en aan het ontvangen des loons.~
639 8, 41| de aarde veel zaad zaait, en vele planten plant, maar
640 8, 42| 42 En ik antwoordde, en zeide:
641 8, 42| 42 En ik antwoordde, en zeide: Indien ik genade
642 8, 44| uw handen is geschapen, en zijt hem een evenbeeld genoemd,
643 8, 44| alle dingen hebt geschapen, en die gij het zaad des landmans
644 8, 45| 45 En vertoorn u niet over ons,
645 8, 45| ons, maar spaar uw volk, en ontferm u over uw erfdeel;
646 8, 46| 46 En hij antwoordde en zeide
647 8, 46| 46 En hij antwoordde en zeide tot mij: De tegenwoordige
648 8, 47| meer dan ik: doch ik ben u en hetzelve dikmaals genaderd,
649 8, 49| hebt, gelijk het u betaamt, en hebt u zelf niet waardig
650 8, 50| 50 Daarom zal vele en jammerlijke ellende hun
651 8, 51| versta dit voor u zelf, en onderzoek de heerlijkheid
652 8, 52| beproefd, de goedheid volmaakt, en de wijsheid voltrokken.~
653 8, 53| ulieden verzegeld, de zwakheid en mot is van voor u verborgen,
654 8, 53| is van voor u verborgen, en de verderfenis is naar de
655 8, 54| De smarten zijn vergaan, en de schat der onsterfelijkheid
656 8, 56| hun vrijheid aangenomen, en de Allerhoogste veracht,
657 8, 56| de Allerhoogste veracht, en hebben zijn wet versmaad,
658 8, 56| hebben zijn wet versmaad, en zijn wegen verlaten.~
659 8, 58| 58 En hebben in hun hart gezegd,
660 8, 59| gezegd is, zo zal hun dorst en smart wedervaren, welke
661 8, 60| desgenen die hen gemaakt heeft, en zijn ondankbaar geweest
662 8, 61| 61 En daarom nadert nu mijn oordeel.~
663 8, 62| niet allen vertoon, maar u, en andere weinigen, die u gelijk
664 8, 62| weinigen, die u gelijk zijn. En ik antwoordde, en zeide:~
665 8, 62| zijn. En ik antwoordde, en zeide:~
666 8, 63| mij niet getoond wanneer en op welke tijd.~
667 9, 1 | 1 TOEN antwoordde hij, en zeide tot mij: Meet vlijtig
668 9, 1 | vlijtig de tijd in zich zelf, en het zal geschieden, wanneer
669 9, 3 | 3 En wanneer in de wereld aardbevingen
670 9, 3 | aardbevingen zullen gezien worden, en beroerten der volken,~
671 9, 5 | heeft het ook een einde, en dat einde is openbaar.~
672 9, 6 | openbare beginselen in wonderen en tekenen, en hun einden in
673 9, 6 | in wonderen en tekenen, en hun einden in werkingen,
674 9, 6 | hun einden in werkingen, en in tekenen.~
675 9, 7 | 7 En het zal geschieden dat een
676 9, 7 | die behouden zal worden, en die door zijn werken zal
677 9, 7 | werken zal kunnen ontvlieden, en door het geloof waarmee
678 9, 8 | van de voorzegde gevaren, en hij zal mijn zaligheid zien
679 9, 8 | zaligheid zien in mijn land, en in mijn palen; want ik heb
680 9, 9 | wegen misbruikt hebben, en die zullen in pijn wonen,
681 9, 9 | wonen, die ze verworpen en veracht hebben.~
682 9, 11| 11 En die van mijn wet een walg
683 9, 12| 12 En toen hun nog plaats van
684 9, 13| rechtvaardigen, voor wie en om welke die wereld zal
685 9, 13| zijn, zullen zalig worden en wanneer.~
686 9, 14| 14 En ik antwoordde en sprak:
687 9, 14| 14 En ik antwoordde en sprak: Ik heb voor deze
688 9, 14| Ik heb voor deze gezegd, en ik zeg het nu, en ik zal
689 9, 14| gezegd, en ik zeg het nu, en ik zal het ook hierna zeggen,~
690 9, 16| 16 En hij antwoordde en sprak
691 9, 16| 16 En hij antwoordde en sprak tot mij:~
692 9, 17| zodanig zijn ook de zaden; en hoedanig de bloemen zijn,
693 9, 17| zodanig zijn ook de kleuren; en hoedanig de werkman is,
694 9, 17| zodanig is ook het werk; en hoedanig de landman is,
695 9, 19| oogst, die niet ophoudt, en door een wet die niet kan
696 9, 20| 20 En ik heb de wereld aangemerkt,
697 9, 20| heb de wereld aangemerkt, en ziet, daar was gevaar om
698 9, 21| 21 En ik heb gezien, en heb hen
699 9, 21| 21 En ik heb gezien, en heb hen zeer gespaard, en
700 9, 21| en heb hen zeer gespaard, en heb mij een wijnbezie van
701 9, 21| van een druiftak behouden, en een planting uit vele geslachten.~
702 9, 22| oorzaak voortgekomen is; en dat mijn wijnbezie en mijn
703 9, 22| is; en dat mijn wijnbezie en mijn planting behouden worden,
704 9, 24| waarop geen huis is gebouwd, en gij zult alleen eten van
705 9, 24| van de bloemen des velds, en zult geen vlees smaken,
706 9, 24| zult geen vlees smaken, en geen wijn drinken, maar
707 9, 25| 25 En bid de Allerhoogste zonder
708 9, 25| ophouden, zo zal ik komen en met u spreken.~
709 9, 26| 26 En ik ben heengegaan, gelijk
710 9, 26| veld hetwelk Ardath heet, en ik zat aldaar in de bloemen;
711 9, 26| zat aldaar in de bloemen; en ik at van het kruid des
712 9, 26| van het kruid des akkers, en ik werd van zijn spijs verzadigd.~
713 9, 27| 27 En het is geschied na zeven
714 9, 27| ik nederzat op het gras, en mijn hart werd weder beroerd
715 9, 28| 28 En mijn mond werd geopend,
716 9, 28| mijn mond werd geopend, en ik begon te spreken voor
717 9, 29| wanneer zij uit Egypte togen, en hebt hun ernstig gezegd:~
718 9, 30| 30 Gij Israël, hoor mij, en gij zaad Jakobs, luister
719 9, 31| ziet ik zaai mijn wet in u, en zij zal in u vrucht voortbrengen,
720 9, 31| in u vrucht voortbrengen, en gij zult daarin verheerlijkt
721 9, 32| hebben ze niet gehouden, en zij hebben mijn rechten
722 9, 32| mijn rechten niet bewaard, en de vrucht der wet is niet
723 9, 32| niet openbaar geworden, en zij kon ook niet, want zij
724 9, 34| 34 En ziet, het is een gewoonte,
725 9, 34| schip, of een vat de spijs en de drank, wanneer hetgeen
726 9, 35| meteen ook verbroken wordt, en hetgeen daarin ontvangen
727 9, 36| vergaan wel als wij zondigen, en ook ons hart dat ze ontvangen
728 9, 38| 38 En als ik deze dingen in mijn
729 9, 38| zag ik om met mijn ogen, en ik zag een vrouw aan de
730 9, 38| vrouw aan de rechterzijde, en zie, zij treurde en weende
731 9, 38| rechterzijde, en zie, zij treurde en weende met luide stem, en
732 9, 38| en weende met luide stem, en zij was zeer bedroefd in
733 9, 38| bedroefd in haar geest, en haar klederen waren gescheurd,
734 9, 38| klederen waren gescheurd, en daar was as op haar hoofd.~
735 9, 39| gedachten varen, waarin ik was, en ik keerde mij tot haar,
736 9, 39| ik keerde mij tot haar, en zeide:~
737 9, 40| 40 Waarom weent gij? en waarom zijt gij bedroefd
738 9, 40| gij bedroefd in uw geest? en zij zeide tot mij:~
739 9, 41| Heer, opdat ik mag wenen, en in mijn droefheid voortgaan,
740 9, 41| zeer ontsteld van geest, en ben zeer vernederd.~
741 9, 42| 42 En ik zeide tot haar: Wat is
742 9, 43| 43 En zij zeide tot mij: Ik, uw
743 9, 43| dienstmaagd was onvruchtbaar en had geen kinderen gebaard,
744 9, 44| 44 En ik heb alle uren, en alle
745 9, 44| 44 En ik heb alle uren, en alle dagen, en alle jaren,
746 9, 44| alle uren, en alle dagen, en alle jaren, deze dertig
747 9, 44| deze dertig jaren lang, dag en nacht de Allerhoogste gebeden,~
748 9, 45| 45 En het is geschied na dertig
749 9, 45| dienst maagd verhoord heeft, en hij heeft mijn vernedering
750 9, 45| mijn vernedering gezien, en hij heeft mijn angst aangemerkt,
751 9, 45| heeft mijn angst aangemerkt, en hij heeft mij een zoon gegeven,
752 9, 45| heeft mij een zoon gegeven, en wij hebben grote vreugde
753 9, 45| vreugde over hem gehad, ik en mijn man, en al mijn medeburgers,
754 9, 45| hem gehad, ik en mijn man, en al mijn medeburgers, en
755 9, 45| en al mijn medeburgers, en wij vereerden de almachtige
756 9, 46| 46 En ik voedde hem op met grote
757 9, 47| 47 En toen hij opgewassen was,
758 9, 47| toen hij opgewassen was, en, de tijd gekomen was, dat
759 10, 1 | 1 EN het is geschied, toen mijn
760 10, 1 | ging, dat hij neergevallen en gestorven is.~
761 10, 2 | 2 En wij hebben al de lichten
762 10, 2 | al de lichten omgekeerd, en al mijn medeburgers zijn
763 10, 2 | opgestaan om mij te troosten, en ik hield mij stil tot de
764 10, 3 | 3 En toen zij allen ophielden
765 10, 3 | ik des nachts opgestaan, en weggevloden, en ben in dit
766 10, 3 | opgestaan, en weggevloden, en ben in dit veld gekomen,
767 10, 4 | 4 En ik heb voorgenomen niet
768 10, 4 | komen, maar hier te blijven, en niet te eten noch te drinken,
769 10, 4 | te eten noch te drinken, en zonder ophouden te treuren
770 10, 4 | zonder ophouden te treuren en te vasten totdat ik sterf.~
771 10, 5 | waarin ik bezig was, varen, en sprak met gramschap tot
772 10, 5 | met gramschap tot haar, en zeide:~
773 10, 6 | ziet gij ons treuren niet? en wat ons ontmoet?~
774 10, 7 | allerlei droefheid bedroefd, en met nederheid vernederd,
775 10, 7 | met nederheid vernederd, en is gans zeer treurig.~
776 10, 8 | 8 En nu, waar wij allen treuren
777 10, 8 | waar wij allen treuren en droevig zijn, daar wij allen
778 10, 10| 10 En uit haar zijn van den beginne
779 10, 10| beginne alle mensen geboren, en zullen ook de anderen komen,
780 10, 10| zullen ook de anderen komen, en zie zij wandelen bijna allen
781 10, 10| bijna allen ten verderve, en hun menigte is tot uitroeiing.~
782 10, 12| die ik met smarten gebaard en met droefheid voortgebracht
783 10, 13| naar de wijze der aarde, en de tegenwoordige menigte
784 10, 15| voor uzelf uw droefheid, en draag kloekmoedig het ongeval
785 10, 16| bepalingen Gods rechtvaardigt, en zijn raad intijds aanneemt,
786 10, 18| 18 En zij zeide tot mij: Ik zal
787 10, 19| sprak ik verder met haar en zeide:~
788 10, 21| is, ons altaar verbroken, en onze tempel verstoord,~
789 10, 22| snarenspel ligt daar neder, en de lofzang zwijgt stil,
790 10, 22| de lofzang zwijgt stil, en onze vreugde is teniet,
791 10, 22| onze vreugde is teniet, en het licht van onze kandelaar
792 10, 22| kandelaar is uitgeblust, en de ark van ons verbond is
793 10, 22| ons verbond is genomen, en onze heilige plaatsen zijn
794 10, 22| heilige plaatsen zijn bevlekt, en de naam die over ons aangeroepen
795 10, 22| wordt is bijna ontheiligd, en onze kinderen hebben smaadheid
796 10, 22| hebben smaadheid geleden, en onze priesters zijn verbrand,
797 10, 22| priesters zijn verbrand, en onze Levieten zijn in gevangenis
798 10, 22| zijn in gevangenis gegaan, en onze maagden zijn geschonden,
799 10, 22| maagden zijn geschonden, en onze vrouwen hebben geweld
800 10, 22| vrouwen hebben geweld geleden, en onze rechtvaardigen zijn
801 10, 22| rechtvaardigen zijn weggerukt, en onze kleine kinderen zijn
802 10, 22| kinderen zijn verloren, en onze jongelingen zijn dienstbaar
803 10, 22| zijn dienstbaar geworden, en onze sterke mannen zijn
804 10, 23| 23 En wat het allerergste is:
805 10, 24| uw grote droefheid van u, en leg de veelheid uwer smarten
806 10, 24| sterke God u genadig zij, en de Allerhoogste zal u tot
807 10, 25| 25 En het is geschied, toen ik
808 10, 25| sprak, dat haar aangezicht en gedaante haastig blinkende
809 10, 25| haastig blinkende werd, en haar gezicht werd glinsterend,
810 10, 25| zodat ik voor haar vreesde, en dacht wat dat zijn mocht.~
811 10, 26| 26 En ziet, zij gaf haastig groot
812 10, 27| 27 En ik zag op, en ziet, de vrouw
813 10, 27| 27 En ik zag op, en ziet, de vrouw verscheen
814 10, 27| er werd een stad gebouwd, en een plaats werd vertoond
815 10, 27| vertoond van grote fundamenten, en ik verschrikte, en ik riep
816 10, 27| fundamenten, en ik verschrikte, en ik riep met luide stem,
817 10, 27| ik riep met luide stem, en zeide:~
818 10, 28| van zinnen gekomen ben, en mijn einde is geworden tot
819 10, 28| geworden tot verderfenis, en mijn gebed tot smaadheid.~
820 10, 29| 29 En als ik dit gesproken had,
821 10, 29| ziet, zo kwam hij tot mij en zag mij.~
822 10, 30| 30 En ik lag als een dode, en
823 10, 30| En ik lag als een dode, en mijn verstand was mij benomen,
824 10, 30| verstand was mij benomen, en hij nam mij bij de rechterhand,
825 10, 30| mij bij de rechterhand, en sterkte mij, en stelde mij
826 10, 30| rechterhand, en sterkte mij, en stelde mij op mijn benen,
827 10, 30| stelde mij op mijn benen, en zeide tot mij:~
828 10, 31| 31 Wat is u, en waarom is uw verstand ontroerd,
829 10, 31| is uw verstand ontroerd, en het gevoelen uws harten,
830 10, 31| het gevoelen uws harten, en waarom wordt gij ontroerd?~
831 10, 32| 32 En ik zeide: Omdat gij mij
832 10, 32| naar uw redenen gedaan, en ben in het veld uitgegaan;
833 10, 32| ben in het veld uitgegaan; en ziet, ik heb gezien, en
834 10, 32| en ziet, ik heb gezien, en zie nog, wat ik niet kan
835 10, 33| 33 En hij zeide tot mij: Sta als
836 10, 33| tot mij: Sta als een man, en ik zal u onderrichten. En
837 10, 33| en ik zal u onderrichten. En ik zeide:~
838 10, 34| Spreek, mijn Here, tot mij, en verlaat mij niet, opdat
839 10, 35| gezien wat ik niet wist, en ik hoorde wat ik niet weet.~
840 10, 36| worden mijn zinnen bedrogen, en droomt mijn ziel?~
841 10, 37| verrukking van zinnen is. En hij antwoordde mij, en zeide:~
842 10, 37| En hij antwoordde mij, en zeide:~
843 10, 38| 38 Hoor mij, en ik zal u onderrichten, en
844 10, 38| en ik zal u onderrichten, en ik zal u zeggen de dingen
845 10, 39| ophouden beroerd over uw volk, en waart zeer treurig over
846 10, 42| 42 En nu ziet gij de gestalte
847 10, 43| 43 En dat zij u van het ongeval
848 10, 45| 45 En dat zij u gezegd heeft,
849 10, 46| 46 En het is gebeurd, dat Salomo
850 10, 46| jaren de stad heeft gebouwd en offeranden heeft geofferd,
851 10, 47| 47 En dat zij u gezegd heeft,
852 10, 48| 48 En dat zij u gezegd heeft,
853 10, 48| slaapkamer gestorven is, en nedergevallen; dit is de
854 10, 49| 49 En zie, gij hebt haar gedaante
855 10, 49| hebt haar gedaante gezien, en wijl zij om haar zoon treurde,
856 10, 49| begonnen haar te troosten, en van deze dingen die gebeurd
857 10, 50| 50 En nu ziet de Allerhoogste,
858 10, 50| van harte bedroefd zijt, en omdat gij van ganser harte
859 10, 50| haar heerlijkheid getoond, en de schoonheid van haar versiersel.~
860 10, 55| Daarom dan, vrees niet, en uw hart zij niet verschrikt,
861 10, 55| verschrikt, maar ga heen en zie de heerlijkheid en grootte
862 10, 55| heen en zie de heerlijkheid en grootte van het gebouw,
863 10, 56| 56 En daarna zult gij horen, zoveel
864 10, 57| gelukzalig boven vele anderen, en gij zijt geroepen tot de
865 10, 59| 59 En de Allerhoogste zal u die
866 10, 60| 60 En ik sliep die nacht, en de
867 10, 60| 60 En ik sliep die nacht, en de volgende, gelijk hij
868 11, 1 | 1 EN ik zag een droom, en zie
869 11, 1 | 1 EN ik zag een droom, en zie een arend klom op van
870 11, 1 | vleugelen van vederen had, en drie hoofden.~
871 11, 2 | 2 En ik zag, en ziet, hij strekte
872 11, 2 | 2 En ik zag, en ziet, hij strekte zijn vleugelen
873 11, 2 | uit over de gehele aarde, en al de winden des hemels
874 11, 2 | des hemels woeien daarop, en werden vergaderd.~
875 11, 3 | 3 En ik zag dat van zijn vederen
876 11, 3 | vederen daartegen wiessen, en dat zij tot kleine en smalle
877 11, 3 | wiessen, en dat zij tot kleine en smalle vederkens werden.~
878 11, 4 | zijn hoofden waren in rust, en het middelste hoofd was
879 11, 4 | groter dan de andere hoofden, en hij was met deze ook in
880 11, 5 | 5 En ik zag, en zie de arend
881 11, 5 | 5 En ik zag, en zie de arend vloog met zijn
882 11, 5 | vloog met zijn vleugelen en heerste op aarde, en over
883 11, 5 | vleugelen en heerste op aarde, en over allen die daarop wonen.~
884 11, 6 | 6 En ik zag dat alle dingen hem
885 11, 6 | hemel onderdanig waren, en niemand wedersprak hem,
886 11, 7 | 7 En ik zag, en ziet de arend
887 11, 7 | 7 En ik zag, en ziet de arend stond op zijn
888 11, 7 | arend stond op zijn klauwen, en sprak tot zijn vederen,
889 11, 7 | sprak tot zijn vederen, en zeide:~
890 11, 8 | ieder slape op zijn plaats, en wake te zijner tijd.~
891 11, 10| 10 En ik zag, en ziet, de stem
892 11, 10| 10 En ik zag, en ziet, de stem kwam niet
893 11, 11| 11 En ik telde zijn vederen, die
894 11, 11| de andere gewassen waren, en ziet, die waren acht.~
895 11, 12| 12 En ik zag, en ziet, van de
896 11, 12| 12 En ik zag, en ziet, van de rechterzijde
897 11, 12| rechterzijde stond een veder op, en zij heerste over de gehele
898 11, 13| 13 En het geschiedde, toen zij
899 11, 13| heerste, dat haar einde kwam, en haar plaats werd niet meer
900 11, 13| werd niet meer gevonden. En de volgende is opgestaan
901 11, 13| de volgende is opgestaan en heerste, en zij heeft het
902 11, 13| is opgestaan en heerste, en zij heeft het lange tijd
903 11, 14| 14 En het is geschied toen zij
904 11, 15| 15 En een stem is tot haar gekomen;
905 11, 18| 18 En de derde heeft zich verheven,
906 11, 18| derde heeft zich verheven, en heeft de heerschappij gehouden
907 11, 18| gehouden als de vorige, en ook deze is verdwenen.~
908 11, 19| 19 En zo ging het met al de andere,
909 11, 19| de heerschappij voerden, en weder verdwenen.~
910 11, 20| 20 En ik zag, en ziet, de volgende
911 11, 20| 20 En ik zag, en ziet, de volgende vederen
912 11, 20| heerschappij zouden verkrijgen, en onder haar waren enige die
913 11, 22| 22 En ik zag daarna, en ziet de
914 11, 22| 22 En ik zag daarna, en ziet de twaalf vederen werden
915 11, 23| 23 En daar was niet meer over
916 11, 23| hoofden, die in rust waren, en zes vederkens.~
917 11, 24| 24 En ik zag, en ziet, van de
918 11, 24| 24 En ik zag, en ziet, van de zes vederkens
919 11, 24| zijn de twee afgescheiden, en zijn onder het hoofd gebleven
920 11, 25| 25 En ik zag, en ziet, die onder
921 11, 25| 25 En ik zag, en ziet, die onder de vleugelen
922 11, 25| meenden zich op te richten en heerschappij te verkrijgen.~
923 11, 26| 26 En ik zag, en ziet, de ene
924 11, 26| 26 En ik zag, en ziet, de ene heeft zich
925 11, 27| 27 En de tweede zijn eer verdwenen
926 11, 28| 28 En ik zag, en ziet, de twee
927 11, 28| 28 En ik zag, en ziet, de twee die nog overig
928 11, 29| 29 En toen zij daaraan dachten,
929 11, 30| 30 En ik zag dat de twee hoofden
930 11, 31| 31 En ziet, dit hoofd keerde zich
931 11, 31| degenen die bij hem waren, en verslond twee vederen die
932 11, 32| verschrikte het ganse aardrijk, en heerste daarop, over allen
933 11, 32| met veel arbeid bewonen, en het voerde heerschappij
934 11, 33| 33 En ik zag daarna, dat het middelste
935 11, 33| hoofd haastig verdween, en dat ook gelijk de vleugelen.~
936 11, 34| heersten over de aarde, en over degenen, die daarin
937 11, 35| 35 En ik zag, en ziet, het hoofd,
938 11, 35| 35 En ik zag, en ziet, het hoofd, dat van
939 11, 36| 36 En ik hoorde een stem die tot
940 11, 36| zeide: Zie tegenover u, en merk op hetgeen gij ziet.~
941 11, 37| 37 En ik zag, en ziet, een leeuw,
942 11, 37| 37 En ik zag, en ziet, een leeuw, als een
943 11, 37| van het bos snel lopende, en ik zag dat hij een mensenstem
944 11, 37| mensenstem uitgaf tot de arend, en zeide:~
945 11, 38| gij, ik zal tot u spreken, en de Allerhoogste zal tot
946 11, 40| 40 En hetwelk, in de vierde plaats
947 11, 40| overwonnen, die voorbij zijn, en door zijn heerschappij de
948 11, 40| ingehouden met grote vrees, en het ganse aardrijk met onbehoorlijke
949 11, 40| met onbehoorlijke arbeid, en de aardbodem met zoveel
950 11, 41| 41 En hebt de aarde gericht niet
951 11, 42| de zachtmoedige verdrukt, en die in rust waren beledigd,
952 11, 42| in rust waren beledigd, en gij hebt de leugen liefgehad,
953 11, 42| hebt de leugen liefgehad, en hebt de woningen afgebroken
954 11, 42| die vruchten brachten, en hebt de muren ternedergeworpen
955 11, 43| gekomen, tot de Allerhoogste, en uw hovaardigheid tot de
956 11, 44| 44 En de Allerhoogste heeft de
957 11, 44| hovaardige tijden aangezien, en ziet, zij zijn geëindigd,
958 11, 44| ziet, zij zijn geëindigd, en hun boze daden zijn vervuld.~
959 11, 46| aarde weder verkwikt worde, en tot zichzelf kome, van uw
960 11, 46| uw geweld bevrijd zijnde, en dat zij mag hopen op het
961 11, 46| mag hopen op het oordeel en de barmhartigheid desgenen
962 12, 1 | 1 EN het is geschied toen de
963 12, 2 | 2 En ziet, het hoofd dat nog
964 12, 2 | hetzelve overgegaan waren, en zich opgericht hadden om
965 12, 2 | heersen, verschenen niet meer, en hun rijk was zeer klein
966 12, 2 | hun rijk was zeer klein en vol oproer.~
967 12, 3 | 3 En ik zag, en ziet, zij kwamen
968 12, 3 | 3 En ik zag, en ziet, zij kwamen niet meer
969 12, 3 | niet meer te voorschijn, en het gehele lichaam des arends
970 12, 3 | des arends werd brandende, en de aarde verschrikte zeer,
971 12, 3 | aarde verschrikte zeer, en ik ontwaakte vanwege het
972 12, 3 | vanwege het groot gewoel en de grote vrees uit de verdrukking
973 12, 3 | verdrukking mijner zinnen, en ik zeide tot mijn geest:~
974 12, 5 | vermoeid in mijn gemoed, en ik ben zeer zwak in mijn
975 12, 5 | zeer zwak in mijn geest, en daar is geen kracht meer
976 12, 7 | 7 En ik zeide: O heersende Here,
977 12, 7 | in uw ogen gevonden heb, en indien ik gerechtvaardigd
978 12, 7 | bij u voor vele anderen, en indien mijn gebed waarlijk
979 12, 8 | 8 Zo versterk mij, en toon aan mij, uw knecht,
980 12, 8 | uw knecht, de verklaring en onderscheiding van dit gruwzaam
981 12, 10| 10 En hij zeide tot mij: Dit is
982 12, 13| rijk op aarde zal opstaan, en het zal vreselijker zijn
983 12, 15| zal beginnen te heersen, en zal het meer tijds houden
984 12, 17| 17 En wat aangaat de stem die
985 12, 17| stem die gesproken heeft, en die gij gehoord hebt, uitgaande
986 12, 18| twisten zullen ontstaan en het zal in gevaar staan
987 12, 19| 19 En dat gij gezien hebt acht
988 12, 20| opstaan, wier tijden kort en jaren snel zijn zullen,
989 12, 20| jaren snel zijn zullen, en twee van die zullen vergaan.~
990 12, 22| 22 En dat gij hebt gezien drie
991 12, 23| Allerhoogste drie rijken verwekken, en zal vele dingen daarin wederroepen,
992 12, 23| dingen daarin wederroepen, en zij zullen over de aarde
993 12, 24| 24 En over degenen, die daarin
994 12, 24| degenen, die daarin wonen; en dat met veel moeite boven
995 12, 25| zullen te voorschijn brengen, en deze tot het uiterste toe
996 12, 26| 26 En dat gij gezien hebt, dat
997 12, 26| op zijn bed zal sterven, en nochtans met smarten.~
998 12, 29| 29 En dat gij gezien hebt twee
999 12, 30| dit is een klein rijk. en vol oproer.~
1000 12, 31| zaagt uit het bos ontwaken, en brullen, en spreken, tot
1-500 | 501-1000 | 1001-1444 |