Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
elke 1
ellende 3
ellendige 1
en 1444
ene 9
éne 1
enen 1
Frequency    [«  »]
-----
-----
-----
1444 en
1000 de
461 het
456 die

Het vierde boek Ezra

IntraText - Concordances

en

1-500 | 501-1000 | 1001-1444

     Chapter, Verse
1001 12, 31| bos ontwaken, en brullen, en spreken, tot de arend, en 1002 12, 31| en spreken, tot de arend, en hem bestraffen, en zijn 1003 12, 31| arend, en hem bestraffen, en zijn ongerechtigheid, door 1004 12, 32| behouden heeft, tegen hen en hun goddeloosheid, en hij 1005 12, 32| hen en hun goddeloosheid, en hij zal hen bestraffen, 1006 12, 32| hij zal hen bestraffen, en hij zal over henzelf hun 1007 12, 33| voor het gericht stellen, en het zal geschieden, als 1008 12, 34| palen zullen ontkomen zijn, en hij zal hen vrolijk maken 1009 12, 34| vrolijk maken totdat het einde en de dag des oordeels komen 1010 12, 35| droom, die gij gezien hebt, en dit zijn de verklaringen.~ 1011 12, 37| gezien hebt, in een boek, en leg dat in een verborgen 1012 12, 38| 38 En gij zult ze de verstandigen 1013 12, 38| verborgenheden kunnen vatten en behouden.~ 1014 12, 40| 40 En hij is van mij zo vertrokken. 1015 12, 40| is van mij zo vertrokken. En als al het volk gehoord 1016 12, 40| zeven dagen voorbij waren, en dat ik in de stad niet was 1017 12, 40| tot de meeste vergaderd, en zij zijn tot mij gekomen, 1018 12, 40| zij zijn tot mij gekomen, en spraken tot mij, zeggende:~ 1019 12, 41| gedaan, dat gij ons verlaat, en aan deze plaats blijft zitten?~ 1020 12, 42| druiftak van de wijngaard, en als een kaars in een duistere 1021 12, 42| in een duistere plaats, en als een haven, en een schip, 1022 12, 42| plaats, en als een haven, en een schip, dat uit het onweder 1023 12, 45| die daar gestorven zijn; en zij weenden met luider stem.~ 1024 12, 46| 46 Toen antwoordde ik hen en zeide: Zijt goedsmoeds Israël! 1025 12, 46| Zijt goedsmoeds Israël! en zijt niet bedroefd, gij 1026 12, 47| Allerhoogste gedenkt uwer, en de Almachtige heeft uwer 1027 12, 48| 48 En ik heb ulieden niet verlaten, 1028 12, 48| heb ulieden niet verlaten, en ben uit u niet geweken, 1029 12, 48| voor de verwoesting Sions, en opdat ik barmhartigheid 1030 12, 49| 49 En nu, zo ga een ieder van 1031 12, 49| ieder van u in zijn huis, en ik zal na die dagen tot 1032 12, 50| 50 En het volk is naar de stad 1033 12, 51| gelijk hij mij bevolen had, en ik at alleen van de bloemen 1034 12, 51| van de bloemen des akkers, en uit de kruiden is mij spijs 1035 13, 1 | 1 EN het geschiedde na zeven 1036 13, 2 | 2 En ziet, daar stond een wind 1037 13, 3 | 3 En ik zag, en ziet, een man 1038 13, 3 | 3 En ik zag, en ziet, een man werd gesterkt 1039 13, 3 | de duizenden des hemels, en waar hij zijn aangezicht 1040 13, 4 | 4 En waarheen zijn stem uit zijn 1041 13, 5 | 5 En daarna zag ik, en zie, daar 1042 13, 5 | 5 En daarna zag ik, en zie, daar vergaderde een 1043 13, 6 | 6 En ik zag, en ziet, hij had 1044 13, 6 | 6 En ik zag, en ziet, hij had zichzelf een 1045 13, 6 | grote berg uitgesneden, en hij vloog daarop.~ 1046 13, 7 | 7 En ik zocht de landstreek of 1047 13, 8 | 8 En daarna zag ik, en ziet, 1048 13, 8 | 8 En daarna zag ik, en ziet, allen die tezamen 1049 13, 8 | bestrijden, waren zeer bevreesd, en nochtans bestonden zij te 1050 13, 9 | 9 En zie, zodra als hij het geweld 1051 13, 9 | hief hij zijn hand niet op, en hield geen zwaard noch enig 1052 13, 10| gaan als een vurige wind, en uit zijn lippen een vlammende 1053 13, 10| lippen een vlammende adem, en van zijn tong liet hij uitgaan 1054 13, 10| liet hij uitgaan vonken en onweder, en deze allen zijn 1055 13, 10| uitgaan vonken en onweder, en deze allen zijn te zamen 1056 13, 10| namelijk de vurige wind, en de vlammende adem, en het 1057 13, 10| wind, en de vlammende adem, en het groot onweder.~ 1058 13, 11| 11 En het viel met geweld over 1059 13, 11| bereid was om te strijden, en verbrandde hen allen, zodat 1060 13, 11| gezien, dan alleen stof, en sterk riekende rook; en 1061 13, 11| en sterk riekende rook; en ik zag het, en werd verschrikt.~ 1062 13, 11| riekende rook; en ik zag het, en werd verschrikt.~ 1063 13, 12| 12 En daarna zag ik de mens zelf 1064 13, 12| zelf van de berg afkomen, en een andere menigte van vreedzaam 1065 13, 13| 13 En daar kwamen vele mensen 1066 13, 13| doch sommigen gebonden, en sommigen leidende hen uit 1067 13, 13| zouden geofferd worden, en ik werd ziek van grote verschrikking, 1068 13, 13| van grote verschrikking, en ontwaakte en zeide:~ 1069 13, 13| verschrikking, en ontwaakte en zeide:~ 1070 13, 14| dienstknecht deze wonderen getoond, en gij hebt mij waardig geacht, 1071 13, 16| zijn geweest in die dagen; en veel meer, wee degenen, 1072 13, 18| tot op de laatste dagen, en hetgeen deze overkomen zal, 1073 13, 19| zijn zij in groot gevaar en veel nood gekomen, gelijk 1074 13, 20| hierin kome met gevaar, en nu zie de dingen die in 1075 13, 20| wereld ga als een wolk. En hij antwoordde en zeide 1076 13, 20| wolk. En hij antwoordde en zeide tot mij:~ 1077 13, 21| van dit gezicht zeggen, en zal u openbaren hetgeen 1078 13, 23| het die de werken hebben, en het geloof in de Almachtige.~ 1079 13, 26| schepsel zal verlossen, en hij zal tot orde brengen 1080 13, 27| 27 En dat gij uit zijn mond hebt 1081 13, 27| zien gaan als een wind, en vuur, en onweder.~ 1082 13, 27| gaan als een wind, en vuur, en onweder.~ 1083 13, 28| 28 En dat hij geen zwaard hield, 1084 13, 28| noch enig krijgsgeweer, en zijn geweld nochtans verdierf 1085 13, 30| 30 En hij zal in een verrukking 1086 13, 31| 31 En de een zal de ander willen 1087 13, 31| de ene stad de andere, en het ene volk zal tegen het 1088 13, 31| zal tegen het andere zijn, en het ene rijk tegen het andere.~ 1089 13, 32| 32 En als deze dingen geschieden, 1090 13, 32| deze dingen geschieden, en de tekenen gebeuren, die 1091 13, 33| 33 En wanneer alle volken zijn 1092 13, 34| 34 En een ontelbare menigte zal 1093 13, 34| alsof zij wilden komen en hem bestrijden.~ 1094 13, 36| 36 Sion nu zal komen, en het zal bereid en opgebouwd 1095 13, 36| komen, en het zal bereid en opgebouwd aan allen vertoond 1096 13, 37| vanwege hun kwade gedachten, en pijnigingen, waarmee zij 1097 13, 38| vlam worden vergeleken; en hij zal hen verderven zonder 1098 13, 39| 39 En dat gij gezien hebt, dat 1099 13, 40| gevankelijk weggevoerd heeft, en heeft hen over de rivier 1100 13, 40| over de rivier gevoerd, en zij zijn overgebracht in 1101 13, 41| heidenen zouden verlaten, en in een verder land vertrekken, 1102 13, 44| Allerhoogste deed hun toen tekenen, en hield de aderen der rivier 1103 13, 46| gewoond tot de laatste tijd; en als zij nu weder zullen 1104 13, 50| 50 En alsdan zal hij hun vele 1105 13, 51| het midden der zee opkwam. En hij zeide tot mij:~ 1106 13, 53| droom, die gij gezien hebt, en om welks wil gij alleen 1107 13, 54| hebt uw eigen wet verlaten, en hebt u omtrent mijn wet 1108 13, 54| mijn wet bezig gehouden, en hebt die gezocht.~ 1109 13, 55| leven gericht door wijsheid, en hebt verstand genoemd uw 1110 13, 56| 56 En daarom heb ik u getoond 1111 13, 56| bij de Allerhoogste zijn, en na drie andere dagen zal 1112 13, 56| andere dingen tot u spreken, en ik zal u zware en wonderlijke 1113 13, 56| spreken, en ik zal u zware en wonderlijke zaken verklaren.~ 1114 13, 57| Allerhoogste zeer lovende en prijzende, vanwege de wonderen 1115 13, 58| 58 En dat hij de tijd, met hetgeen 1116 13, 58| teweeggebracht werd, regeert. En ik zat aldaar drie dagen.~ ~ ~ 1117 14, 1 | 1 EN het geschiedde op de derde 1118 14, 2 | 2 En zie een stem kwam tegen 1119 14, 2 | mij uit van het doornbos, en zeide: Ezra, Ezra! En ik 1120 14, 2 | doornbos, en zeide: Ezra, Ezra! En ik zeide: Zie hier ben ik 1121 14, 2 | zeide: Zie hier ben ik Here, en ik stond op, op mijn voeten, 1122 14, 2 | stond op, op mijn voeten, en hij zeide tot mij:~ 1123 14, 3 | ben ik Mozes verschenen, en heb met hem gesproken, als 1124 14, 4 | 4 En ik heb hem gezonden, en 1125 14, 4 | En ik heb hem gezonden, en heb mijn volk uit Egypte 1126 14, 4 | volk uit Egypte geleid, en heb hem gebracht op de berg 1127 14, 4 | gebracht op de berg Sinaï, en daar hield ik hem bij mij 1128 14, 5 | 5 En ik vertelde hem vele wonderen, 1129 14, 5 | vertelde hem vele wonderen, en toonde hem de verborgenheden 1130 14, 5 | toonde hem de verborgenheden en het einde der tijden, en 1131 14, 5 | en het einde der tijden, en beval hem, zeggende:~ 1132 14, 6 | zult gij openbaar maken, en deze zult gij verbergen.~ 1133 14, 7 | 7 En nu zeg ik u:~ 1134 14, 8 | tekenen die ik gedroomd heb, en de dromen die gij gezien 1135 14, 8 | dromen die gij gezien hebt, en de verklaringen, die gij 1136 14, 9 | worden van onder allen, en zult voortaan verkeren met 1137 14, 9 | verkeren met mijn raad, en met uws gelijken totdat 1138 14, 10| heeft haar jeugd verloren, en de tijden genaken om oud 1139 14, 11| in twaalf delen verdeeld, en de tien zijn voorbij, en 1140 14, 11| en de tien zijn voorbij, en de helft van een tiende 1141 14, 12| hetgeen na het tiende deel en een half volgt.~ 1142 14, 13| Nu dan beschik uw huis, en bestraf uw volk, en vertroost 1143 14, 13| huis, en bestraf uw volk, en vertroost de vernederden 1144 14, 13| de vernederden onder hen, en laat alle verderfelijkheid 1145 14, 14| 14 En doe van u weg de strefelijke 1146 14, 14| u de menselijke lasten, en trek uit de zwakke natuur, 1147 14, 14| trek uit de zwakke natuur, en stel aan de ene zijde de 1148 14, 14| allerbezwaarlijkst zijn, en haast u om uit deze tijden 1149 14, 17| waarheid is veel verder geweken en de leugen is naderbij gekomen, 1150 14, 17| leugen is naderbij gekomen, en nu zal het gezicht haast 1151 14, 18| 18 En ik antwoordde, en zeide: 1152 14, 18| 18 En ik antwoordde, en zeide: Laat het voor u aangenaam 1153 14, 19| gelijk gij mij bevolen hebt, en ik zal het tegenwoordige 1154 14, 20| de wereld in duisternis, en die daarin wonen zijn zonder 1155 14, 21| Overmits uw wet verbrand is, en daarom weet niemand de dingen 1156 14, 22| in mij de Heilige Geest, en ik zal alles schrijven wat 1157 14, 22| mensen de weg kunnen vinden, en dat degenen, die in de laatste 1158 14, 23| 23 En hij antwoordde mij en zeide: 1159 14, 23| 23 En hij antwoordde mij en zeide: Ga en verzamel het 1160 14, 23| antwoordde mij en zeide: Ga en verzamel het volk, en zeg 1161 14, 23| Ga en verzamel het volk, en zeg tot hen, dat zij u in 1162 14, 24| veel busbomen tafelkens, en neem met u Sareas, Dabreas, 1163 14, 24| Dabreas, Salemias, Echanus, en Asiël, deze vijf, welke 1164 14, 25| 25 En kom hier, zo zal ik in uw 1165 14, 26| 26 En dit gedaan zijnde, zo zult 1166 14, 26| sommige dingen openbaar maken, en sommige zult gij de wijzen 1167 14, 27| heen, gelijk hij mij beval, en ik vergaderde al het volk, 1168 14, 27| vergaderde al het volk, en zeide:~ 1169 14, 29| vreemdelingen in Egypte, en zijn daaruit verlost geworden.~ 1170 14, 30| 30 En hebben de wet des levens 1171 14, 31| 31 En het land, namelijk het land 1172 14, 31| tot een erfdeel gegeven; en uw vaders en gijlieden hebt 1173 14, 31| erfdeel gegeven; en uw vaders en gijlieden hebt onrecht gedaan, 1174 14, 31| gijlieden hebt onrecht gedaan, en hebt de wegen niet gehouden 1175 14, 32| 32 En alzo hij een rechtvaardig 1176 14, 33| 33 En nu zo zijt gij hier, en 1177 14, 33| En nu zo zijt gij hier, en uw broederen zijn onder 1178 14, 34| gemoederen gehoorzaam aanstelt en uw verstand onderrichten 1179 14, 34| levend behouden worden, en na de dood zult gij barmhartigheid 1180 14, 35| weder levend zullen worden, en dan zullen de namen der 1181 14, 35| der rechtvaardigen bekend, en de werken der bozen openbaar 1182 14, 37| 37 En ik nam de vijf mannen tot 1183 14, 37| gelijk hij mij bevolen had. en wij gingen naar het veld, 1184 14, 37| wij gingen naar het veld, en bleven daar.~ 1185 14, 38| 38 En mij geschiedde des anderen 1186 14, 38| Ezra, doe uw mond open, en drink hetgeen ik u te drinken 1187 14, 39| deed ik mijn mond open, en ziet een volle beker werd 1188 14, 40| 40 En ik nam het, en dronk het, 1189 14, 40| 40 En ik nam het, en dronk het, en zo haast als 1190 14, 40| ik nam het, en dronk het, en zo haast als ik het gedronken 1191 14, 40| vervuld met wetenschap, en de wijsheid wies in mijn 1192 14, 40| wijsheid wies in mijn borst, en mijn geest werd versterkt 1193 14, 41| 41 En mijn mond werd opgedaan, 1194 14, 41| mijn mond werd opgedaan, en werd niet meer toegedaan.~ 1195 14, 43| doch des daags sprak ik, en des nachts zweeg ik niet.~ 1196 14, 45| 45 En het is geschied, als de 1197 14, 45| Allerhoogste tot mij sprak, en zeide: Stel de eerste dingen, 1198 14, 45| hebt, in het openbaar voor, en laat deze de waardigen en 1199 14, 45| en laat deze de waardigen en onwaardigen lezen.~ 1200 14, 47| is de ader des verstands, en de fontein derwijsheid, 1201 14, 47| de fontein derwijsheid, en de vloed der wetenschap; 1202 14, 47| de vloed der wetenschap; en ik deed alzo.~ ~ 1203 15, 2 | 2 En maak dat zij op papier geschreven 1204 15, 2 | worden, want zij zijn trouw en waarachtig.~ 1205 15, 3 | 3 En vrees niet voor de raadslagen 1206 15, 3 | voor de raadslagen tegen u en bekommert u niet over de 1207 15, 5 | aardbodem zenden, het zwaard, en de honger, en de dood, en 1208 15, 5 | het zwaard, en de honger, en de dood, en de verderfenis;~ 1209 15, 5 | en de honger, en de dood, en de verderfenis;~ 1210 15, 6 | heeft over de ganse aarde, en haar schadelijke werken 1211 15, 8 | die zij roekeloos begaan, en zal niet verdragen hetgeen 1212 15, 8 | doen. Ziet het onschuldig en rechtvaardig bloed roept 1213 15, 8 | rechtvaardig bloed roept tot mij; en de zielen der rechtvaardigen 1214 15, 9 | wreken, spreekt de Here, en ik zal al het onschuldig 1215 15, 11| met een geweldige hand, en een verheven arm: en ik 1216 15, 11| hand, en een verheven arm: en ik zal dat land met plagen 1217 15, 11| plagen slaan als tevoren, en ik zal al hetzelve verderven.~ 1218 15, 12| 12 Egypte zal treuren, en zijn fundamenten zullen 1219 15, 12| plagen geslagen worden, en met straffen, die God over 1220 15, 13| hun zaad zal van brand, en hagel, en van een vreselijk 1221 15, 13| zal van brand, en hagel, en van een vreselijk gesternte 1222 15, 14| 14 Wee de wereld, en hen, die daarin wonen.~ 1223 15, 15| Dewijl het zwaard nadert, en hun ondergang, en het ene 1224 15, 15| nadert, en hun ondergang, en het ene volk zal tegen het 1225 15, 15| andere opstaan ten strijd, en het zwaard zal in hun handen 1226 15, 16| ongestadigheid zijn in de mensen, en de een zal de ander overweldigen, 1227 15, 16| zal de ander overweldigen, en zullen naar hun koning niet 1228 15, 16| hun koning niet vragen, en de vorsten zullen de weg 1229 15, 17| begeren in een stad te gaan, en hij zal niet kunnen.~ 1230 15, 18| zullen verstoord worden, en de mensen zullen vrezen.~ 1231 15, 19| te doen door het zwaard, en om hun goederen te roven, 1232 15, 19| vanwege de honger naar brood, en de velerlei benauwdheid.~ 1233 15, 20| daar zijn van het westen, en van het zuiden, en van het 1234 15, 20| westen, en van het zuiden, en van het oosten, en van Libanon, 1235 15, 20| zuiden, en van het oosten, en van Libanon, om tegen zichzelf 1236 15, 20| tegen zichzelf te keren, en te vergelden hetgeen zij 1237 15, 21| gedaan, alzo zal ik hun doen, en zal het in hun schoot vergelden; 1238 15, 22| zondaar niet verschonen, en mijn zwaard zal niet ophouden 1239 15, 23| uitgegaan van zijn toorn en heeft verteerd de fundamenten 1240 15, 23| de fundamenten der aarde, en de zondaars als aangestoken 1241 15, 24| 24 Wee hen die zondigen, en mijn geboden niet houden, 1242 15, 25| kinderen uit hun macht: en bevlekt mijn heiligdom niet.~ 1243 15, 26| hen overgegeven ter dood en ter slachting.~ 1244 15, 27| over de aardbodem gekomen, en gij zult in dezelve blijven. 1245 15, 28| een schrikkelijk gezicht, en zijn aankomst is van de 1246 15, 29| komen met vele wagenen, en gelijk als een wind zal 1247 15, 29| zij allen zullen vrezen en beven, die hen horen;~ 1248 15, 30| Karmaniërs razende in hun toorn, en zij zullen komen als wilde 1249 15, 30| wilde zwijnen uit het bos: en zullen aankomen met grote 1250 15, 30| aankomen met grote kracht, en zullen tegen hen in de krijg 1251 15, 30| tegen hen in de krijg staan, en zullen een deel van het 1252 15, 31| 31 En na deze zullen de draken 1253 15, 31| zijnde hun natuur indachtig, en zullen zich omkeren, en 1254 15, 31| en zullen zich omkeren, en tezamen spannen om met grote 1255 15, 32| zullen ontsteld worden, en zullen stilstaan voor hun 1256 15, 32| stilstaan voor hun kracht, en zullen zich op de vlucht 1257 15, 33| 33 En een, op hen aankomende van 1258 15, 33| Assyriërs, zal hen bezetten, en zal een uit hun Oversten 1259 15, 33| Oversten ternederhouwen, en daar zal vrees en schrik 1260 15, 33| ternederhouwen, en daar zal vrees en schrik in hun leger zijn, 1261 15, 33| schrik in hun leger zijn, en twist tegen hun koningen.~ 1262 15, 34| komen wolken van het oosten en noorden tot in het zuiden, 1263 15, 34| zeer gruwzaam, vol toorn en onweder.~ 1264 15, 35| 35 En zij zullen tegen elkander 1265 15, 35| zullen tegen elkander stoten, en zullen vele sterren ter 1266 15, 35| sterren ter aarde werpen, en ook hun eigen sterren, en 1267 15, 35| en ook hun eigen sterren, en het bloed door het zwaard 1268 15, 36| 36 En de mest der mensen zal komen 1269 15, 36| aan de gordel der kemelen, en daar zal grote vrees en 1270 15, 36| en daar zal grote vrees en beving zijn op aarde.~ 1271 15, 37| 37 En die de onstuimigheid zien, 1272 15, 37| zien, zullen verschrikken, en beving zal hen bevangen.~ 1273 15, 38| 38 En daarna zullen er grote slagregenen 1274 15, 38| slagregenen komen van het zuiden en van het noorden, en nog 1275 15, 38| zuiden en van het noorden, en nog een ander deel van het 1276 15, 39| 39 En de winden uit het oosten 1277 15, 39| zullen de overhand nemen, en zullen dat openen, met de 1278 15, 39| onstuimigheid verwekt had, en het gesternte zal schade 1279 15, 39| maken aan de oosten wind en westenwind.~ 1280 15, 40| 40 En daar zullen grote en sterke 1281 15, 40| 40 En daar zullen grote en sterke wolken, die vol onstuimigheid 1282 15, 40| degenen, die daarop wonen, en zij zullen over alle hoge 1283 15, 40| zij zullen over alle hoge en uitstekende plaatsen een 1284 15, 41| 41 Vuur en hagel, en vliegende zwaarden, 1285 15, 41| 41 Vuur en hagel, en vliegende zwaarden, en veel 1286 15, 41| en vliegende zwaarden, en veel water, zodat al de 1287 15, 41| water, zodat al de velden, en al de beken door de menigte 1288 15, 42| 42 En zullen de steden nederwerpen, 1289 15, 42| zullen de steden nederwerpen, en de muren, en de bergen, 1290 15, 42| nederwerpen, en de muren, en de bergen, en de heuvelen, 1291 15, 42| de muren, en de bergen, en de heuvelen, en de bomen 1292 15, 42| bergen, en de heuvelen, en de bomen der bossen, en 1293 15, 42| en de bomen der bossen, en het gras der velden, en 1294 15, 42| en het gras der velden, en hun vruchten.~ 1295 15, 43| 43 En zij zullen standvastig gaan 1296 15, 43| standvastig gaan tot Babylon toe, en zullen die verstoren.~ 1297 15, 44| gezamenlijk tot deze komen en die omlegeren, en zullen 1298 15, 44| komen en die omlegeren, en zullen dat gesternte en 1299 15, 44| en zullen dat gesternte en al de onstuimigheid over 1300 15, 44| onstuimigheid over haar uitgieten, en het stof en de rook zal 1301 15, 44| haar uitgieten, en het stof en de rook zal opgaan tot de 1302 15, 44| opgaan tot de hemel toe, en allen die rondom haar zijn 1303 15, 45| 45 En die in haar zullen overblijven, 1304 15, 46| 46 En gij Azië, die een gezellin 1305 15, 46| zijt van de hoop Babylons, en een eer zijt van haar persoon,~ 1306 15, 47| haar hebt gelijk gemaakt, en hebt uw dochteren versierd 1307 15, 47| zij zouden mogen behagen, en roemen op haar boelen, die 1308 15, 48| navolgen in al haar werken en vonden, daarom spreekt de 1309 15, 49| brengen, weduwschap, armoede, en honger, en zwaard, en pest, 1310 15, 49| weduwschap, armoede, en honger, en zwaard, en pest, opdat uw 1311 15, 49| armoede, en honger, en zwaard, en pest, opdat uw huizen verwoest 1312 15, 49| worden door het geweld, en de dood,~ 1313 15, 50| 50 En de heerlijkheid uwer kracht 1314 15, 51| arme deerne, die geslagen en getuchtigd is door de vrouwen, 1315 15, 51| vrouwen, zodat de machtigen, en de boelen, u niet zullen 1316 15, 53| tijde niet hadt gedood, en uw handen over hen niet 1317 15, 53| hadt verheven om te slaan, en gij niet gezegd hadt, als 1318 15, 56| alzo zal de Here u doen, en zal u ten ongeval overgeven.~ 1319 15, 57| 57 En uw kinderen zullen van honger 1320 15, 57| zullen van honger vergaan, en gij zult door het zwaard 1321 15, 57| door het zwaard vallen, en uw steden zullen verdelgd 1322 15, 57| zullen verdelgd worden, en al de uwen zullen in het 1323 15, 58| 58 En die op de bergen zijn, zullen 1324 15, 58| zullen van honger sterven, en zullen hun eigen vlees eten, 1325 15, 58| zullen hun eigen vlees eten, en bloed drinken, door honger 1326 15, 58| door honger naar brood, en dorst naar water.~ 1327 15, 59| zult over de zee wijken, en u zal daar weder ongeval 1328 15, 60| stad in stukken stoten, en zullen een gedeelte van 1329 15, 60| gedeelte van uw land verderven, en een deel van uw heerlijkheid 1330 15, 60| heerlijkheid uitroeien, en zo tot het verwoeste Babylon 1331 15, 61| 61 En als gij ternedergeworpen 1332 15, 61| hun zijn voor stoppelen, en zij zullen u zijn tot vuur.~ 1333 15, 62| 62 En zij zullen u verteren; en 1334 15, 62| En zij zullen u verteren; en zullen uw steden, en uw 1335 15, 62| verteren; en zullen uw steden, en uw land, en uw bergen, ook 1336 15, 62| zullen uw steden, en uw land, en uw bergen, ook al uw bossen, 1337 15, 63| zonen gevankelijk wegleiden, en uw inkomsten zullen zij 1338 15, 63| zullen zij tot roof maken, en zij zullen de heerlijkheid 1339 16, 1 | 1 WEE u Babylon en Azië! wee u Egypte en Syrië!~ 1340 16, 1 | Babylon en Azië! wee u Egypte en Syrië!~ 1341 16, 2 | 2 Trekt zakken en harige klederen aan, beweent 1342 16, 2 | aan, beweent uw kinderen, en treurt, want uw verderf 1343 16, 3 | zwaard is over u gezonden, en wie is er die het zal afkeren?~ 1344 16, 4 | vuur is over u aangestoken, en wie is er die het zal blussen?~ 1345 16, 5 | ongeval is over u gezonden, en wie is er die het zal afweren?~ 1346 16, 8 | Here zendt ongeval over, en wie is er die het zal verdrijven?~ 1347 16, 9 | zijn gemeenschap uitgegaan, en wie is er die het zal blussen?~ 1348 16, 10| 10 Hij zal bliksemen, en wie zal niet vrezen? Hij 1349 16, 10| vrezen? Hij zal donderen, en wie zal niet beven?~ 1350 16, 11| 11 De Here zal dreigen, en wie zal niet gans vermorzeld 1351 16, 12| bruist van de diepte op, en haar baren zullen ontsteld 1352 16, 12| het aanschijn des Heren, en van de heerlijkheid zijner 1353 16, 14| ongeval wordt gezonden, en het zal niet wederkeren, 1354 16, 15| vuur wordt aangestoken, en het zal niet geblust worden 1355 16, 18| 18 Het begin der smarten, en veel zuchtens; het begin 1356 16, 18| het begin des hongers, en veel stervens; het begin 1357 16, 18| het begin der krijgen, en de machtigen zullen bevreesd 1358 16, 18| het begin des ongevals, en zij zullen allen beven.~ 1359 16, 20| 20 Ziet honger en plagen, verdrukking en benauwdheid 1360 16, 20| honger en plagen, verdrukking en benauwdheid zijn gezonden, 1361 16, 21| 21 En in alle deze zullen zij 1362 16, 21| van hun ongerechtigheden, en zullen de geselen niet altijd 1363 16, 22| namelijk zwaard, honger en grote verwarring.~ 1364 16, 23| door hongersnood vergaan, en het zwaard zal de anderen 1365 16, 24| 24 En de doden zullen als drek 1366 16, 24| drek weggeworpen worden, en daar zal niemand zijn die 1367 16, 24| land zal woest gelaten, en de steden zullen ternedergeworpen 1368 16, 25| die het aardrijk bouwe, en die het bezaaie.~ 1369 16, 26| bomen zullen vruchten geven, en wie zal ze aflezen?~ 1370 16, 27| De druif zal rijp worden, en wie zal ze treden? want 1371 16, 29| alleen tien overblijven, en twee van het veld, die zich 1372 16, 29| hebben in de dichte bossen, en in de kloven der steenrotsen.~ 1373 16, 33| 33 En het land zal woest blijven, 1374 16, 33| land zal woest blijven, en zijn velden zullen verouderen, 1375 16, 33| velden zullen verouderen, en zijn wegen en al zijn paden 1376 16, 33| verouderen, en zijn wegen en al zijn paden zullen met 1377 16, 35| zullen in de krijg omkomen, en haar mannen zullen door 1378 16, 36| dienstknechten des Heren hoort dit, en verstaat dit.~ 1379 16, 37| des Heren, neemt dat aan, en gelooft de goden niet, waarvan 1380 16, 38| Ziet de ongevallen genaken, en zullen niet vertragen.~ 1381 16, 39| kindsweeën door haar lichaam, en als het kind nu in de geboorte 1382 16, 40| vertoeven op aarde te komen, en de wereld zal zuchten, en 1383 16, 40| en de wereld zal zuchten, en de smarten zullen haar omvangen.~ 1384 16, 41| volk, bereidt u ten strijd, en zijt in het ongeval zo, 1385 16, 42| zij als een die vliedt, en die koopt, als een die verliezen 1386 16, 43| nuttigheid daaruit zal genieten, en die bouwt, als een die het 1387 16, 47| zullen de vreemden maaien, en zullen hun goederen roven, 1388 16, 47| zullen hun goederen roven, en hun huizen verstoren, en 1389 16, 47| en hun huizen verstoren, en zullen hun kinderen gevangen 1390 16, 47| want tot de gevangenis en tot hongersnood zullen zij 1391 16, 48| drijven, hoe zij hun steden en huizen, en bezittingen, 1392 16, 48| zij hun steden en huizen, en bezittingen, en personen 1393 16, 48| huizen, en bezittingen, en personen meer versieren,~ 1394 16, 50| 50 Gelijk een vrome en zeer deugdzame vrouw ijvert 1395 16, 51| wanneer zij zich versiert, en zal haar in het aangezicht 1396 16, 53| een weinig tijds is het, en de ongerechtigheid zal van 1397 16, 53| aarde weggenomen worden en de gerechtigheid zal over 1398 16, 54| gezondigd voor God de Here en voor zijn heerlijkheid.~ 1399 16, 55| de Here kent alle daden en raadslagen der mensen, en 1400 16, 55| en raadslagen der mensen, en hun gedachten, en hun harten.~ 1401 16, 55| mensen, en hun gedachten, en hun harten.~ 1402 16, 56| gezegd: De aarde worde, en zij is geworden, en de hemel 1403 16, 56| worde, en zij is geworden, en de hemel worde, en hij is 1404 16, 56| geworden, en de hemel worde, en hij is geworden.~ 1405 16, 57| 57 En door zijn woord zijn de 1406 16, 57| zijn de sterren gefundeerd, en hij weet haar getal.~ 1407 16, 58| die de afgrond doorgrondt, en zijn schatten; die de zee 1408 16, 58| schatten; die de zee afmeet, en haar begrip.~ 1409 16, 59| het midden der wateren, en de aarde gehangen heeft 1410 16, 61| waterfonteinen heeft gesteld, en op de spitsen der bergen 1411 16, 62| Die de mens gemaakt heeft, en zijn hart gesteld heeft 1412 16, 62| het midden des lichaams, en heeft hem de geest, het 1413 16, 62| hem de geest, het leven en het verstand gegeven.~ 1414 16, 63| 63 En de adem des almachtigen 1415 16, 63| alle dingen gemaakt heeft, en doorgrondt alle verborgen 1416 16, 64| Die weet uw raadslagen, en wat gij in uw harten bedenkt, 1417 16, 64| bedenkt, wanneer gij zondigt, en uw zonden wilt bedekken.~ 1418 16, 65| ernstig heeft doorgrond, en zal u allen te voorschijn 1419 16, 66| 66 En gij zult schaamrood worden, 1420 16, 66| mensen zullen voortkomen, en uw ongerechtigheden uw beschuldigers 1421 16, 67| 67 Wat zult gij doen, en hoe zult gij uw zonden verbergen 1422 16, 67| zonden verbergen voor God en zijn engelen?~ 1423 16, 68| laat af van uw zonden, en vergeet uw ongerechtigheden 1424 16, 68| zo zal God u uitleiden, en van alle ongeval bevrijden.~ 1425 16, 69| wordt over u aangestoken, en zij zullen sommigen uit 1426 16, 69| sommigen uit u wegrukken en zullen hen doden om de afgoden 1427 16, 70| 70 En die met hen eens zullen 1428 16, 70| zullen hun zijn tot een spot, en tot versmading, en tot vertreding.~ 1429 16, 70| spot, en tot versmading, en tot vertreding.~ 1430 16, 71| Want van plaats tot plaats, en in de omliggende steden 1431 16, 72| zullen zijn als woedenden, en zullen niemand sparen, om 1432 16, 72| niemand sparen, om te beroven, en te verstoren die God nog 1433 16, 73| zij zullen hen verstoren, en hun goederen roven, en zullen 1434 16, 73| en hun goederen roven, en zullen hen uit hun huizen 1435 16, 75| verdrukking zijn nabij, en ik zal u daarvan verlossen.~ 1436 16, 76| 76 En vreest niet, en zijt niet 1437 16, 76| 76 En vreest niet, en zijt niet beangst, want 1438 16, 77| 77 En gij die mijn geboden en 1439 16, 77| En gij die mijn geboden en bevelen houdt, spreekt de 1440 16, 77| niet het overwicht hebben, en dat uw misdaden zich over 1441 16, 78| van hun zonden omvangen, en van hun misdaden bedekt 1442 16, 78| omvangen wordt van een bos, en welks paden met doornen 1443 16, 78| daar geen mens doorgaat, en afgesloten wordt, en gelaten 1444 16, 78| doorgaat, en afgesloten wordt, en gelaten om door het vuur


1-500 | 501-1000 | 1001-1444

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License