Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
dankzeggende 1
dat 240
david 2
de 1000
deden 2
deed 5
deedt 2
Frequency    [«  »]
-----
-----
1444 en
1000 de
461 het
456 die
412 ik

Het vierde boek Ezra

IntraText - Concordances

de

1-500 | 501-1000

     Chapter, Verse
1 1, 1 | 1 HET tweede boek van de profeet Ezra, de zoon van 2 1, 1 | boek van de profeet Ezra, de zoon van Barajas, de zoon 3 1, 1 | Ezra, de zoon van Barajas, de zoon van Azaria, de zoon 4 1, 1 | Barajas, de zoon van Azaria, de zoon van Helkia, de zoon 5 1, 1 | Azaria, de zoon van Helkia, de zoon van Sadania, de zoon 6 1, 1 | Helkia, de zoon van Sadania, de zoon van Zadok, de zoon 7 1, 1 | Sadania, de zoon van Zadok, de zoon van Ahitob,~ 8 1, 2 | 2 De zoon van Amaria, de zoon 9 1, 2 | 2 De zoon van Amaria, de zoon van Hasaria, de zoon 10 1, 2 | Amaria, de zoon van Hasaria, de zoon van Merasoth, de zoon 11 1, 2 | Hasaria, de zoon van Merasoth, de zoon van Sarchias, de zoon 12 1, 2 | Merasoth, de zoon van Sarchias, de zoon van Hazzi, de zoon 13 1, 2 | Sarchias, de zoon van Hazzi, de zoon van Bukki, de zoon 14 1, 2 | Hazzi, de zoon van Bukki, de zoon van Abisua, de zoon 15 1, 2 | Bukki, de zoon van Abisua, de zoon van Pinehas, de zoon 16 1, 2 | Abisua, de zoon van Pinehas, de zoon van Eleazar;~ 17 1, 3 | 3 De zoon van Aäron, uit de stam 18 1, 3 | 3 De zoon van Aäron, uit de stam van Levi: welke Ezra 19 1, 3 | koninkrijk van Artaxerxes, de koning der Perzen.~ 20 1, 6 | 6 Dewijl de zonden hunner vaderen in 21 1, 11| en in het oosten heb ik de volken van twee provinciën, 22 1, 12| hen, zeggende: Zo spreekt de Here;~ 23 1, 13| 13 Ik heb u door de zee geleid, en in den beginne 24 1, 14| hebt mij vergeten, spreekt de Here.~ 25 1, 15| 15 Dit zegt de almachtige Here: De kwakkel 26 1, 15| zegt de almachtige Here: De kwakkel is u tot een teken 27 1, 16| getriumfeerd in mijn naam over de verdelging uwer vijanden, 28 1, 17| 17 Waar zijn de weldaden die ik u bewezen 29 1, 17| bewezen heb? Hebt gij niet in de woestijn, toen u hongerde, 30 1, 18| het ware ons beter geweest de Egyptenaars te dienen, dan 31 1, 20| ik niet, als u dorstte, de rots opengehouwen? en de 32 1, 20| de rots opengehouwen? en de wateren zijn daaruit gevloten 33 1, 20| gevloten tot verzadiging; voor de hitte heb ik u met bladeren 34 1, 21| vette landen uitgedeeld; de Kanaänieten, Feresieten, 35 1, 21| ik nog meer doen? spreekt de Here.~ 36 1, 22| 22 Dit zegt de almachtige Here: Toen gij 37 1, 22| almachtige Here: Toen gij in de woestijn waart, aan de rivier 38 1, 22| in de woestijn waart, aan de rivier der Amorieën, en 39 1, 27| verlaten, maar u zelf, spreekt de Here.~ 40 1, 28| 28 Dit zegt de almachtige Here: Heb ik 41 1, 32| 32 Ik heb mijn knechten de profeten tot u gezonden 42 1, 32| van u zal eisen, spreekt de Here.~ 43 1, 33| 33 Dit zegt de almachtige Here: Uw huis 44 1, 33| zal u verwerpen, gelijk de wind de stoppelen.~ 45 1, 33| verwerpen, gelijk de wind de stoppelen.~ 46 1, 37| 37 Ik betuig van de genade van het komende volk, 47 1, 37| verheugen, welke mij met de lichamelijke ogen wel niet 48 1, 37| ogen wel niet zien, maar in de geest geloven hetgeen ik 49 1, 38| en zie het volk dat van de opgang aankomt.~ 50 1, 40| Zacharia, en Maleachi, die ook de engel des Heren genaamd 51 2, 1 | 1 DIT zegt de Here: Ik heb dit volk uit 52 2, 1 | Here: Ik heb dit volk uit de dienstbaarheid gevoerd, 53 2, 1 | gegeven heb door mijn knechten de profeten, die zij niet hebben 54 2, 2 | 2 De moeder, die hen gebaard 55 2, 3 | gij hebt gezondigd voor de Here uw God, en hebt kwaad 56 2, 4 | verzoekt barmhartigheid van de Here.~ 57 2, 5 | roep ik tot getuige over de moeder dezer kinderen, die 58 2, 7 | verstrooid worden onder de heidenen: Laat hen van de 59 2, 7 | de heidenen: Laat hen van de aarde verdelgd worden; want 60 2, 8 | 8 Wee u Assur! die de ongerechtigen bij u verbergt; 61 2, 9 | gehoord hebben, spreekt de Here, de almachtige.~ 62 2, 9 | hebben, spreekt de Here, de almachtige.~ 63 2, 10| 10 Dit zegt de Here tot Ezra, verkondig 64 2, 11| tot mij nemen, en zal hun de eeuwige tabernakelen geven, 65 2, 12| 12 De boom des levens zal hun 66 2, 14| 14 Betuigt de hemel en de aarde: want 67 2, 14| 14 Betuigt de hemel en de aarde: want het kwade heb 68 2, 14| waar als ik leef, spreekt de Here.~ 69 2, 15| heb u verkoren, spreekt de Here.~ 70 2, 16| 16 En ik zal de doden opwekken uit hun plaatsen, 71 2, 16| uit hun plaatsen, en uit de graven zal ik hen voortbrengen; 72 2, 17| heb u verkoren, spreekt de Here.~ 73 2, 20| recht der weduwen; doe recht de wezen; geef de armen; bescherm 74 2, 20| doe recht de wezen; geef de armen; bescherm de verlatenen; 75 2, 20| geef de armen; bescherm de verlatenen; bekleed de naakten,~ 76 2, 20| bescherm de verlatenen; bekleed de naakten,~ 77 2, 21| 21 Heel de verwonden en kranken; en 78 2, 21| kranken; en spot niet met de kreupelen; bescherm de verlamden; 79 2, 21| met de kreupelen; bescherm de verlamden; en laat de blinden 80 2, 21| bescherm de verlamden; en laat de blinden komen tot het gezicht 81 2, 22| 22 Behoud de ouden en jongen binnen uw 82 2, 23| 23 Waar gij de doden vindt, teken ze, en 83 2, 23| begraaf ze: zo zal ik u de eerste plaats geven in mijn 84 2, 26| 26 Van de knechten, die ik u gegeven 85 2, 27| bekommer u niet, want als de dag van de angst en de nood 86 2, 27| niet, want als de dag van de angst en de nood komt, zo 87 2, 27| als de dag van de angst en de nood komt, zo zullen anderen 88 2, 28| 28 De heidenen zullen jaloers 89 2, 28| u niet vermogen, spreekt de Here.~ 90 2, 29| bedekken, dat uw kinderen de hel niet zien.~ 91 2, 30| zal u verlossen, spreekt de Here:~ 92 2, 31| slapen, want ik zal ze uit de zijden der aarde te voorschijn 93 2, 31| barmhartig ben, spreekt de Here, de almachtige.~ 94 2, 31| barmhartig ben, spreekt de Here, de almachtige.~ 95 2, 33| een bevel ontvangen van de Here op de berg Oreb, dat 96 2, 33| ontvangen van de Here op de berg Oreb, dat ik tot Israël 97 2, 35| 35 Zijt bereid voor de beloning des koninkrijks, 98 2, 36| 36 Vliedt de schaduw dezer wereld; neemt 99 2, 36| schaduw dezer wereld; neemt de vreugde uwer heerlijkheid; 100 2, 37| 37 Neemt de gave aan, die u aangeprezen 101 2, 38| dergenen, die getekend zijn tot de maaltijd des Heren.~ 102 2, 39| 39 Die van de schaduw dezer wereld zijn 103 2, 39| hebben sierlijke klederen van de Here ontvangen.~ 104 2, 40| in het wit gekleden, die de wet des Heren vervuld hebben.~ 105 2, 41| gewenst hebt, is vol. Bid de majesteit des Heren, dat 106 2, 42| 42 Ik Ezra zag op de berg Sion een grote hoop, 107 2, 42| kon, en zij loofden allen de Here met lofzangen;~ 108 2, 44| 44 Toen vroeg ik de engel en zeide: Wie zijn 109 2, 45| zeide: Deze zijn het, die de sterfelijke rok hebben afgelegd, 110 2, 45| rok hebben afgelegd, en de onsterfelijke hebben aangedaan, 111 2, 45| hebben aangedaan, en hebben de naam Gods beleden; nu worden 112 2, 46| 46 En ik zeide tot de engel: Wie is de jongeling 113 2, 46| zeide tot de engel: Wie is de jongeling die hun kronen 114 2, 46| opzet, en palmtakken in de handen geeft?~ 115 2, 47| antwoordde mij en zeide: Het is de Zoon Gods, die zij in de 116 2, 47| de Zoon Gods, die zij in de wereld hebben beleden. Toen 117 2, 47| die zo kloekmoedig voor de naam des Heren gestaan hadden.~ 118 2, 48| 48 Toen zeide de engel tot mij: Ga en verkondig 119 3, 1 | IN het dertigste jaar van de ondergang der stad, was 120 3, 2 | 2 Want ik zag de verwoesting van Sion, en 121 3, 2 | verwoesting van Sion, en de overvloed dergenen, die 122 3, 3 | bewogen; en ik begon tot de allerhoogste met vrees te 123 3, 6 | gemaakt had, eer hij uit de aarde was gekomen.~ 124 3, 7 | overtreden; en gij hebt de dood over hem doen komen 125 3, 9 | Daarentegen deedt gij mettertijd de zondvloed komen over degenen, 126 3, 9 | komen over degenen, die de wereld bewoonden, en gij 127 3, 10| 10 En gelijk over Adam de dood, zo is over een ieder 128 3, 10| is over een ieder van hen de zondvloed gekomen.~ 129 3, 12| weder goddelozer werden dan de eersten.~ 130 3, 17| gij hem gebracht hebt aan de berg Sinaï.~ 131 3, 18| 18 Daar boogt gij de hemel, en schuddet de aarde; 132 3, 18| gij de hemel, en schuddet de aarde; gij bewoogt de aardbodem, 133 3, 18| schuddet de aarde; gij bewoogt de aardbodem, en de afgrond 134 3, 18| bewoogt de aardbodem, en de afgrond deedt gij beven, 135 3, 18| beven, en gij verschriktet de wereld.~ 136 3, 19| namelijk door het vuur, en de aardbeving, en de wind, 137 3, 19| vuur, en de aardbeving, en de wind, en de vorst; opdat 138 3, 19| aardbeving, en de wind, en de vorst; opdat gij het zaad 139 3, 19| opdat gij het zaad Jakobs, de wet gaaft, en het geslacht 140 3, 21| 21 Want de eerste Adam, hebbende een 141 3, 22| bijblijvende zwakheid, en de wet is gebleven met het 142 3, 22| het hart des volks, en met de boosheid van de wortel, 143 3, 22| en met de boosheid van de wortel, en hetgeen goed 144 3, 23| 23 Alzo verliepen de tijden, en de jaren werden 145 3, 23| verliepen de tijden, en de jaren werden geëindigd, 146 3, 27| hebt uw stad overgegeven in de handen uwer vijanden.~ 147 3, 29| ik hier ben gekomen, en de goddeloosheid gezien heb, 148 3, 33| geeft. Want ik ben door de heidenen heen en weer getogen, 149 3, 34| dergenen daartegen die in de wereld wonen, zo zal uw 150 3, 36| gehouden hebben, maar bij de heidenen zult gij hen niet 151 4, 1 | 1 TOEN antwoordde mij de engel, die tot mij gezonden 152 4, 2 | deze wereld, dat gij meent de weg des allerhoogsten te 153 4, 4 | verklaren, zo zal ik u ook de weg tonen, die gij begeert 154 4, 5 | meet me het geblaas van de wind, of roep mij de dag 155 4, 5 | van de wind, of roep mij de dag weer, die voorbijgegaan 156 4, 7 | firmament? of welke zijn de uitgangen van het Paradijs?~ 157 4, 8 | mogelijk zeggen: Ik ben in de afgrond niet nedergedaald, 158 4, 8 | nedergedaald, noch tot nog toe in de hel; en ik ben in de hemel 159 4, 8 | in de hel; en ik ben in de hemel nooit opgeklommen.~ 160 4, 9 | vuur, en van wind, en van de dag, daar gij doorgegaan 161 4, 11| dan gij kunnen bevatten de weg des allerhoogsten; en 162 4, 11| des allerhoogsten; en zo de wereld van buiten verdorven 163 4, 11| hoe zoudt gij verstaan de verdorvenheid die openbaar 164 4, 14| Komt, laat ons heengaan en de zee beoorlogen, opdat zij 165 4, 15| 15 Desgelijks maakten de baren van de zee ook een 166 4, 15| Desgelijks maakten de baren van de zee ook een aanslag, en 167 4, 15| laat ons optrekken, en de bossen des velds beoorlogen, 168 4, 16| 16 En de aanslag van het bos werd 169 4, 17| 17 Desgelijks ook de aanslag van de baren der 170 4, 17| Desgelijks ook de aanslag van de baren der zee, want het 171 4, 19| ijdele aanslagen gehad, want de aarde is gegeven voor het 172 4, 19| bos, en een plaats voor de zee om haar baren te dragen.~ 173 4, 21| 21 Want gelijk de aarde gegeven is voor het 174 4, 21| gegeven is voor het bos, en de zee voor haar baren, alzo 175 4, 21| alzo kunnen ook, die op de aarde wonen, alleen verstaan 176 4, 21| alleen verstaan hetgeen op de aarde is, en die in de hemel 177 4, 21| op de aarde is, en die in de hemel wonen hetgeen op de 178 4, 21| de hemel wonen hetgeen op de hoogte des hemels is.~ 179 4, 22| Ik bid u Here, dat mij de zin gegeven worde om te 180 4, 23| hogere dingen, maar van de dingen die onder ons dagelijks 181 4, 23| namelijk, waarom Israël de heidenen tot een smaad is 182 4, 23| hebt, overgegeven is aan de goddeloze geslachten, en 183 4, 23| goddeloze geslachten, en de wet onzer vaderen teniet 184 4, 23| vaderen teniet is geworden, en de geschreven rechten nergens 185 4, 24| 24 En waarom wij door de wereld zijn gegaan als sprinkhanen, 186 4, 26| dikwijls verwonderen, want de tijd dezer wereld loopt 187 4, 27| hetgeen in toekomende tijden de rechtvaardigen toegezegd 188 4, 29| is, omgekeerd wordt, en de plaats niet wegwijkt, waar 189 4, 30| nog voortbrengen, totdat de oogst komt?~ 190 4, 32| 32 Wann eer de aren, welker geen getal 191 4, 34| mij: Haast u niet om over de Allerhoogste te zijn; want 192 4, 35| 35 Hebben niet de zielen der rechtvaardigen 193 4, 35| zo hopen? en wanneer zal de vrucht des oogstes van onze 194 4, 36| 36 En Jeremiël de archangel antwoordde daarop, 195 4, 36| vervuld zijn; want hij heeft de wereld gewogen in een balans,~ 196 4, 37| 37 En hij heeft de tijden met een maat gemeten, 197 4, 37| een maat gemeten, en heeft de tijden met een getal geteld, 198 4, 37| en roert het niet, totdat de voorzegde maat vervuld is.~ 199 4, 39| nu misschien om onzentwil de oogst der rechtvaardigen 200 4, 40| heeft, of haar baarmoeder de vrucht nog zal kunnen bij 201 4, 41| en hij zeide tot mij: In de hel zijn de binnenkameren 202 4, 41| tot mij: In de hel zijn de binnenkameren der zielen 203 4, 41| binnenkameren der zielen aan de baarmoeder gelijk.~ 204 4, 42| baart zich haast, om van de nood der geboorte ontslagen 205 4, 47| hij zeide tot mij: Sta aan de rechterzijde, en ik zal 206 4, 47| rechterzijde, en ik zal u de verklaring daarvan door 207 4, 48| ging voor mij heen, en als de vlam voorbijging, zo zag 208 4, 48| voorbijging, zo zag ik dat de rook overbleef.~ 209 4, 49| met onstuimigheid, en als de onstuimigheid van de regen 210 4, 49| als de onstuimigheid van de regen voorbij was, zo bleven 211 4, 49| regen voorbij was, zo bleven de druppelen daarin over.~ 212 4, 50| Denk bij u zelf, gelijk de regen meer aanwast dan de 213 4, 50| de regen meer aanwast dan de druppelen, en het vuur dan 214 4, 50| druppelen, en het vuur dan de rook, zo is de maat, die 215 4, 50| vuur dan de rook, zo is de maat, die voorbij is, overvloediger, 216 4, 50| is, overvloediger, doch de druppelen en de rook zijn 217 4, 50| overvloediger, doch de druppelen en de rook zijn nog overgebleven.~ 218 4, 52| antwoordde hij mij en zeide: Van de tekenen waarvan gij mij 219 5, 1 | 1 VAN de tekenen nu. ziet de dagen 220 5, 1 | VAN de tekenen nu. ziet de dagen zullen komen, dat 221 5, 1 | worden, in grote rijkdom, en de weg der waarheid zal verborgen 222 5, 2 | 2 En de ongerechtigheid zal vermenigvuldigd 223 5, 4 | 4 Indien nu de Allerhoogste u laat leven, 224 5, 4 | laat leven, zo zult gij na de derde bazuin zien, dat de 225 5, 4 | de derde bazuin zien, dat de zon des nachts haastig zal 226 5, 4 | haastig zal schijnen, en de maan driemaal in de dag.~ 227 5, 4 | en de maan driemaal in de dag.~ 228 5, 5 | van het hout druipen, en de steen zal zijn stem geven, 229 5, 5 | zal zijn stem geven, en de volken zullen bewogen worden.~ 230 5, 6 | die niet verwachten die op de aarde wonen, en het gevogelte 231 5, 7 | 7 En de zee van Sodom zal haar vissen 232 5, 8 | 8 De aarde zal opengaan in vele 233 5, 8 | gedierte zal wegtrekken, en de maandstondige vrouwen zullen 234 5, 9 | 9 En in de zoete wateren zullen zoute 235 5, 9 | krijg overvallen, dan zal de kennis verborgen zijn, en 236 5, 10| niet gevonden worden, en de ongerechtigheid en onmatigheid 237 5, 11| vragen, en zeggen: Is ook de gerechtigheid, die rechtvaardig 238 5, 12| 12 Te dier tijd zullen de mensen hopen en niet verkrijgen; 239 5, 15| 15 Maar de engel die gekomen was en 240 5, 16| 16 En het is geschied in de tweede nacht, dat Salathiël, 241 5, 16| tweede nacht, dat Salathiël, de overste des volks, bij mij 242 5, 20| huilende en wenende, gelijk mij de engel Uriël bevolen had.~ 243 5, 21| geschiedde na zeven dagen, dat de gedachten mijns harten mij 244 5, 22| 22 En mijn ziel nam weder de geest des verstands, en 245 5, 22| begon weder te spreken voor de Allerhoogste.~ 246 5, 23| hun bomen hebt gij alleen de wijnstok verkoren;~ 247 5, 24| 24 En uit al de landen des aardbodems hebt 248 5, 25| een beek gevuld, en uit al de gebouwde steden hebt gij 249 5, 31| woorden gesproken had, dat de engel tot mij gezonden is, 250 5, 31| tot mij gezonden is, die de vorige nacht tot mij was 251 5, 34| ure, zoekende te verstaan de weg des allerhoogsten, en 252 5, 35| geboren, of waarom was mij de schoot van mijn moeder niet 253 5, 35| niet een graf, opdat ik de kommer Jakobs niet zou zien, 254 5, 35| Jakobs niet zou zien, en de moeite van het geslacht 255 5, 36| zeide tot mij: Vertel mij de dingen die nog niet zijn 256 5, 36| gekomen: en vergader mij de verstrooide druppelen, en 257 5, 36| verstrooide druppelen, en maak mij de verdorde bloemen wederom 258 5, 37| 37 Open mij de binnenkameren die gesloten 259 5, 37| breng mij te voorschijn de winden, die daarin besloten 260 5, 37| toon mij het beeld van de stem; en dan zal ik u tonen 261 5, 37| stem; en dan zal ik u tonen de arbeid waarnaar gij vraagt 262 5, 38| dingen kan zien, dan die bij de mensen zijn woning niet 263 5, 40| oordeel niet vinden, noch de eigenlijke liefde, die ik 264 5, 42| cirkel vergelijken; gelijk de laatste geen vertraging 265 5, 42| geen vertraging is, alzo is de eerste geen verhaasting.~ 266 5, 44| zeide: Het schepsel kan de Schepper niet voorkomen, 267 5, 44| Schepper niet voorkomen, noch de wereld op eenmaal dragen, 268 5, 45| het ook nu wel op eenmaal de tegenwoordige dragen.~ 269 5, 46| hij zeide tot mij: Vraag de baarmoeder ener vrouw, en 270 5, 47| maar zij moet het door de tijd doen.~ 271 5, 48| Toen zeide hij: Ik heb ook de baarmoeder der aarde gegeven, 272 5, 49| ouden is, zo heb ik ook de geschapen wereld geordineerd.~ 273 5, 50| en zeide: Dewijl gij mij de weg hebt geopend, zo zal 274 5, 50| jong; of genaakt zij nu de ouderdom?~ 275 5, 53| Anderen zijn die, welke in de sterke jeugd geboren zijn; 276 5, 53| en anderen, die omtrent de tijd des ouderdoms geboren 277 5, 53| ouderdoms geboren worden, als de baarmoeder afneemt.~ 278 5, 55| oud te worden, en bij wie de sterkte der jeugd nu voorbij 279 6, 1 | tot mij: Van toen af dat de aardbodem zijn begin had, 280 6, 1 | aardbodem zijn begin had, en eer de einden der wereld vaststonden, 281 6, 1 | wereld vaststonden, en eer de winden tezamen bliezen,~ 282 6, 2 | 2 En eer de stemmen des donders geluid 283 6, 2 | bliksems scheen, en eer de fundamenten van het paradijs 284 6, 3 | 3 En eer de schone bloemen gezien werden, 285 6, 3 | bloemen gezien werden, en eer de bewogen krachten waren bevestigd, 286 6, 3 | waren bevestigd, en eer de ontelbare heerscharen der 287 6, 4 | 4 En eer de hoogte der lucht werd opgeheven, 288 6, 4 | lucht werd opgeheven, en eer de maat der hemelen bekend 289 6, 4 | hemelen bekend was, en eer de haardsteden te Sion heet 290 6, 5 | 5 En eer men de tegenwoordige jaren opzocht, 291 6, 5 | tegenwoordige jaren opzocht, en eer de vonden dergenen, die nu 292 6, 8 | hem geboren zijn, zo hield de hand Jakobs van het begin 293 6, 8 | hand Jakobs van het begin de verzenen van Ezau;~ 294 6, 10| 10 De hand des mensen is tussen 295 6, 10| hand des mensen is tussen de verzenen en de hand; anders 296 6, 10| is tussen de verzenen en de hand; anders zult gij nu 297 6, 12| waarvan gij mij een deel de voorgaande nacht getoond 298 6, 13| Sta op uw voeten, en hoor de volkomen stem des geluids.~ 299 6, 14| beweging, en nochtans zal de plaats waar gij op staat 300 6, 18| 18 En zij zeide: Ziet de dagen komen, en het zal 301 6, 18| beginnen te naderen, dat ik de inwoners der aarde zal bezoeken.~ 302 6, 19| hebben beledigd, en wanneer de vernedering Sions zal vervuld 303 6, 20| 20 En als de wereld, die begint te vergaan 304 6, 20| zal ik deze tekenen doen; De boeken zullen opengedaan 305 6, 21| hun stemmen spreken, en de zwangere vrouwen zullen 306 6, 22| 22 En de bezaaide plaatsen zullen 307 6, 22| onbezaaide gezien worden, en de volle kelders zullen haastig 308 6, 23| 23 En de bazuin zal met een geluid 309 6, 24| dien tijde geschieden, dat de vrienden hun vrienden zullen 310 6, 24| met hen verschrikken; en de aderen der fonteinen zullen 311 6, 26| 26 En de mensen, die aangenomen zijn, 312 6, 26| die aangenomen zijn, die de dood van hun geboorte aan 313 6, 28| het geloof zal bloeien en de verdorvenheid zal overwonnen 314 6, 28| zal overwonnen worden, en de waarheid zal te voorschijn 315 6, 30| ben gekomen om u te tonen de tijd van de toekomende nacht.~ 316 6, 30| om u te tonen de tijd van de toekomende nacht.~ 317 6, 32| uw stem is verhoord door de allerhoogste; want de Sterke 318 6, 32| door de allerhoogste; want de Sterke heeft uw gezindheid 319 6, 32| uw kuisheid, die gij van de jeugd aan hebt behouden.~ 320 6, 34| En overhaast u niet, om de voorgaande tijden ijdele 321 6, 34| en haast u niet om van de laatste tijden achterhaald 322 6, 35| zeven dagen vastte, opdat ik de drie weken vervulde die 323 6, 36| 36 En aan de achtste nacht, werd mijn 324 6, 36| ik begon te spreken voor de Allerhoogste;~ 325 6, 38| het begin der schepping op de eerste dag gesproken en 326 6, 39| 39 En de geest was toen, de duisternis 327 6, 39| 39 En de geest was toen, de duisternis zweefde rondom 328 6, 39| stilte; want het geluid van de stem des mensen was nog 329 6, 41| 41 En op de tweede dag schiept gij de 330 6, 41| de tweede dag schiept gij de lucht van het firmament, 331 6, 41| onderscheid zou maken tussen de wateren, zodat een deel 332 6, 42| 42 De derde dag nu hebt gij de 333 6, 42| De derde dag nu hebt gij de wateren bevolen, dat zij 334 6, 44| reuk, en deze alle zijn op de derde dag gemaakt.~ 335 6, 45| 45 Op de vierde dag nu gebood gij, 336 6, 45| het licht der maan, en de ordening der sterren,~ 337 6, 46| gij geboodt hun dat zij de mens dienen zouden, die 338 6, 47| 47 Op de vijfde dag zeidet gij tot 339 6, 47| het zevende deel, waarin de wateren verzameld waren, 340 6, 48| wenk bevolen had, opdat de volken daarin uw wonderen 341 6, 49| twee dieren verordineerd, de naam van het ene noemdet 342 6, 49| noemdet gij Behemoth, en de naam van het andere noemdet 343 6, 51| éne deel gegeven, dat op de derde dag was gedroogd, 344 6, 52| 52 De Leviathan nu hebt gij het 345 6, 53| 53 Op de zesde dag geboodt gij de 346 6, 53| de zesde dag geboodt gij de aarde, dat zij u zou voortbrengen 347 6, 53| grote en kleine vee, en de kruipende gedierten.~ 348 6, 55| dewijl gij om onzentwil de wereld geschapen hebt.~ 349 6, 56| 56 Doch de andere volken, die van Adam 350 6, 56| hebt gij vergeleken met de druppel, die van een vat 351 6, 59| 59 Is de wereld nu om onzentwil geschapen, 352 6, 59| wij dan niet een erve met de wereld? hoe lang zal dit 353 7, 1 | woorden te spreken, dat de engel tot mij gezonden is, 354 7, 1 | tot mij gezonden is, die de eerste nachten tot mij gezonden 355 7, 2 | mij: Sta op Ezra, en hoor de woorden, die ik gekomen 356 7, 3 | God! en hij zeide tot mij: De zee is in een diepe plaats 357 7, 4 | plaats gesteld, opdat zij de rivieren gelijk zou zijn.~ 358 7, 5 | 5 Want wie zou gaarne in de zee willen gaan, en ze zien 359 7, 5 | enge ging, hoe zou hij in de wijdte kunnen komen?~ 360 7, 7 | 7 De ingang is eng en op een 361 7, 11| Want om hunnentwil heb ik de wereld gemaakt, en als Adam 362 7, 12| 12 En de ingangen dezer wereld zijn 363 7, 13| 13 Want de grote wereldingangen waren 364 7, 13| breed, en zeker, en brachten de vrucht der onsterfelijkheid 365 7, 17| uw wet verordineerd, dat de rechtvaardigen deze dingen 366 7, 17| dingen zouden beërven, en dat de goddelozen zouden vergaan.~ 367 7, 18| 18 Doch de rechtvaardigen dragen het 368 7, 19| en geen verstandige boven de Allerhoogste.~ 369 7, 20| tegenwoordig verloren, omdat de wet Gods, die voorgesteld 370 7, 23| en hebben bovendien tot de Allerhoogste gezegd, dat 371 7, 25| Ezra, het ledige is voor de ledigen, en het volle voor 372 7, 25| ledigen, en het volle voor de vollen.~ 373 7, 26| 26 Ziet, de tijd zal komen, en het zal 374 7, 26| het zal geschieden, dat de tekenen, die ik u voorzegd 375 7, 26| voorzegd heb, zullen komen: de bruid zal verschijnen, en 376 7, 27| 27 En een ieder, die van de voorzegde onheilen bevrijd 377 7, 30| 30 En de wereld zal wederkeren tot 378 7, 30| zeven dagen lang, gelijk in de voorgaande oordelen, zodat 379 7, 31| zeven dagen geschieden, dat de wereld die nog niet ontwaakt 380 7, 32| 32 En de aarde zal wedergeven die 381 7, 32| daarin met stilte wonen, en de binnenkameren zullen de 382 7, 32| de binnenkameren zullen de zielen wedergeven, die hun 383 7, 33| 33 En de Allerhoogste zal geopenbaard 384 7, 33| zal geopenbaard worden op de rechterstoel, en de ellende 385 7, 33| worden op de rechterstoel, en de ellende zal voorbijgaan, 386 7, 33| ellende zal voorbijgaan, en de lankmoedigen zullen verzameld 387 7, 34| nu zal allen overblijven; de waarheid zal bestaan, en 388 7, 35| loon zal vertoond worden; de gerechtigheid, zal opwaken 389 7, 35| gerechtigheid, zal opwaken en de ongerechtigheid zal niet 390 7, 36| Abraham heeft eerst voor de Sodomieten gebeden, en Mozes 391 7, 36| Sodomieten gebeden, en Mozes voor de vaderen, die in de woestijn 392 7, 36| voor de vaderen, die in de woestijn gezondigd hebben.~ 393 7, 39| En Elia voor degenen, die de regen ontvingen, en voor 394 7, 41| 41 Indien dan nu, wanneer de verdorvenheid toegenomen 395 7, 41| verdorvenheid toegenomen is, en de ongerechtigheid vermenigvuldigd 396 7, 41| vermenigvuldigd is, ook de rechtvaardigen voor de goddelozen 397 7, 41| ook de rechtvaardigen voor de goddelozen bidden, waarom 398 7, 42| antwoordde en zeide tot mij: De tegenwoordige eeuw is niet 399 7, 42| daarom hebben zij voor de zwakken gebeden.~ 400 7, 43| 43 Maar de dag des oordeels zal het 401 7, 43| deze tijd en het begin van de tijd der toekomende onsterfelijkheid, 402 7, 43| onsterfelijkheid, waarin de verdorvenheid voorbijgegaan 403 7, 44| 44 De onmatigheid is losgemaakt, 404 7, 44| ongeloof is afgesneden, doch de gerechtigheid is toegenomen 405 7, 44| gerechtigheid is toegenomen en de waarheid is opgestaan.~ 406 7, 47| 47 Want wat baat het de mensen tegenwoordig te leven 407 7, 47| droefheid, en als zij dood zijn de straf te verwachten?~ 408 7, 48| want zo gij gezondigd hebt, de val is niet alleen de uwe 409 7, 48| hebt, de val is niet alleen de uwe geweest, maar ook de 410 7, 48| de uwe geweest, maar ook de onze, die van u zijn gekomen.~ 411 7, 52| 52 En dat de eer des Allerhoogsten bewaard 412 7, 52| geleefd hebben, en wij toch in de kwaadste wegen gewandeld 413 7, 55| 55 En dat de aangezichten dergenen, die 414 7, 55| hebben, blinken zullen boven de sterren, en toch onze aangezichten 415 7, 55| zwart zullen zijn boven de duisternis?~ 416 7, 56| leefden, niet gedacht als wij de ongerechtigheid deden, dat 417 7, 56| ongerechtigheid deden, dat wij na de dood zouden beginnen te 418 7, 57| antwoordde en zeide: Dit is de bedenking des strijds, die 419 7, 57| bedenking des strijds, die de mens op aarde geboren, moet 420 7, 60| hem niet geloofd, noch ook de profeten na hem, ja ook 421 7, 61| 61 Dat de droefheid niet zou zijn 422 7, 61| tot hun verderf, gelijk de blijdschap toekomende is 423 7, 61| toekomende is over degenen wie de zaligheid verzekerd is.~ 424 7, 62| zeide: Ik weet Here dat de Allerhoogste daarom barmhartig 425 7, 62| hunner ontfermt, die nog in de wereld niet zijn gekomen,~ 426 7, 67| barmhartigheid niet bewees, zo zou de wereld niet levend worden 427 7, 69| 69 En indien de Rechter niet vergaf aan 428 7, 69| geheeld, en niet uitwiste de menigte der twistingen,~ 429 8, 1 | antwoordde en zeide tot mij: De Allerhoogste heeft deze 430 8, 1 | gemaakt voor velen, maar de toekomende voor weinigen.~ 431 8, 2 | wordt; zo is het ook met de stand der tegenwoordige 432 8, 4 | dan mijn ziel, verslind de zin, en verzwelg het verstand.~ 433 8, 6 | verdorven is kunnen leven, die de plaats van een mens beslaat?~ 434 8, 8 | gelijk nu het lichaam in de baarmoeder geschapen is, 435 8, 9 | bewaard zijnde, zo geeft de baarmoeder te harer tijd 436 8, 10| 10 Want gij hebt ook de leden zelf, namelijk de 437 8, 10| de leden zelf, namelijk de borsten, bevolen melk te 438 8, 10| bevolen melk te geven aan de vrucht der borsten;~ 439 8, 17| en voor hen; want ik zie de overtredingen van ons die 440 8, 18| 18 Maar ik heb de snelheid gehoord des Rechters, 441 8, 20| En ik zeide: Here, die de eeuwigheid bewoont, wiens 442 8, 20| eeuwigheid bewoont, wiens ogen in de hoogte verheven zijn, en 443 8, 20| hoogte verheven zijn, en in de lucht nederzien;~ 444 8, 23| verschrikkelijk is; wiens aanschouwen de afgronden uitdroogt; en 445 8, 23| uitdroogt; en wiens toom de bergen doet verdwijnen, 446 8, 23| doet verdwijnen, gelijk de waarheid getuigt.~ 447 8, 24| dienaars, en vat met uw oren de smeking van uw maaksel.~ 448 8, 26| 26 En zie niet aan de misdaden uws volks, maar 449 8, 33| 33 Want de rechtvaardigen, wie vele 450 8, 34| 34 Maar wat is de mens, dat gij u over hem 451 8, 38| die gezondigd hebben, vóór de dood, vóór het oordeel, 452 8, 41| 41 Want gelijk de landman op de aarde veel 453 8, 41| Want gelijk de landman op de aarde veel zaad zaait, en 454 8, 41| plant, maar alle die in de tijd gezaaid zijn niet worden 455 8, 41| krijgen, zo ook alle, die in de wereld gezaaid zijn, worden 456 8, 43| ontvangt, of indien het door de veelheid des regens verderft,~ 457 8, 44| ook desgelijks verloren de mens, die door uw handen 458 8, 46| antwoordde en zeide tot mij: De tegenwoordige dingen zijn 459 8, 46| tegenwoordige dingen zijn voor de tegenwoordige, maar de toekomstige 460 8, 46| voor de tegenwoordige, maar de toekomstige voor de toekomstige.~ 461 8, 46| maar de toekomstige voor de toekomstige.~ 462 8, 47| dikmaals genaderd, maar de onrechtvaardige nooit.~ 463 8, 48| zijt gij wonderlijk voor de Allerhoogste;~ 464 8, 49| geoordeeld, dat gij onder de rechtvaardigen zeer zoudt 465 8, 50| ellende hun overkomen, die de wereld in de laatste tijden 466 8, 50| overkomen, die de wereld in de laatste tijden zullen bewonen, 467 8, 51| voor u zelf, en onderzoek de heerlijkheid van degenen, 468 8, 52| is het paradijs geopend, de boom des levens geplant, 469 8, 52| boom des levens geplant, de toekomende tijd bereid, 470 8, 52| toekomende tijd bereid, de overvloed toebereid, de 471 8, 52| de overvloed toebereid, de stad gebouwd, de rust beproefd, 472 8, 52| toebereid, de stad gebouwd, de rust beproefd, de goedheid 473 8, 52| gebouwd, de rust beproefd, de goedheid volmaakt, en de 474 8, 52| de goedheid volmaakt, en de wijsheid voltrokken.~ 475 8, 53| 53 De wortel des kwaads is ver 476 8, 53| ver van ulieden verzegeld, de zwakheid en mot is van voor 477 8, 53| van voor u verborgen, en de verderfenis is naar de hel 478 8, 53| en de verderfenis is naar de hel gevlucht in vergetelheid.~ 479 8, 54| 54 De smarten zijn vergaan, en 480 8, 54| smarten zijn vergaan, en de schat der onsterfelijkheid 481 8, 55| wil niet verder vragen van de veelheid dergenen, die verloren 482 8, 56| vrijheid aangenomen, en de Allerhoogste veracht, en 483 8, 57| 57 Daarenboven hebben zij de rechtvaardigen met voeten 484 8, 59| hij heeft niet gewild, dat de mens teniet zou worden.~ 485 8, 60| die geschapen zijn, hebben de naam bevlekt desgenen die 486 8, 63| Zie, Here, nu hebt gij mij de veelheid der tekenen getoond, 487 8, 63| tekenen getoond, die gij in de laatste dagen zult beginnen 488 9, 1 | zeide tot mij: Meet vlijtig de tijd in zich zelf, en het 489 9, 2 | zult verstaan, dat deze de tijd is, waarin de Allerhoogste 490 9, 2 | deze de tijd is, waarin de Allerhoogste zal beginnen 491 9, 2 | zal beginnen te bezoeken de wereld, die door hem gemaakt 492 9, 3 | 3 En wanneer in de wereld aardbevingen zullen 493 9, 4 | Dan zult gij verstaan, dat de Allerhoogste hiervan gesproken 494 9, 4 | hiervan gesproken heeft, van de dagen aan, die voor u van 495 9, 5 | gelijkerwijs al hetgeen in de wereld gemaakt is een begin 496 9, 6 | 6 Zo hebben ook de tijden des Allerhoogsten 497 9, 8 | zal bevrijd worden van de voorzegde gevaren, en hij 498 9, 8 | heb mij die geheiligd van de eeuwen aan.~ 499 9, 12| het, deze moeten het na de dood in de pijn leren kennen.~ 500 9, 12| moeten het na de dood in de pijn leren kennen.~


1-500 | 501-1000

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License