Chapter, Verse
1 2, 35| 35 Zijt bereid voor de beloning
2 4, 9 | dag, daar gij doorgegaan zijt, en van welke gij niet kondt
3 4, 43| getoond, hetgeen gij begerig zijt te zien.~
4 5, 17| 17 Waar zijt gij geweest, en waarom is
5 5, 41| sprak: Maar zie, Here, gij zijt nabij degenen, die tegen
6 5, 54| dat gij van minder grootte zijt, dan die voor ulieden geweest
7 7, 15| 15 Nu dan, waarom zijt gij bekommerd, dewijl gij
8 7, 15| dewijl gij verderfelijk zijt? en waarom zijt gij beroerd,
9 7, 15| verderfelijk zijt? en waarom zijt gij beroerd, dewijl gij
10 7, 15| beroerd, dewijl gij sterfelijk zijt?~
11 8, 5 | 5 Want gij zijt overeengekomen toe te luisteren,
12 8, 7 | 7 Want gij zijt alleen, en wij zijn maar
13 8, 32| 32 Want zo gij begerig zijt u onzer te ontfermen, dan
14 8, 44| handen is geschapen, en zijt hem een evenbeeld genoemd,
15 8, 44| genoemd, omdat gij hem gelijk zijt, om wie gij alle dingen
16 8, 48| 48 Maar ook daarin zijt gij wonderlijk voor de Allerhoogste;~
17 9, 29| gij uzelf ons vertoondet, zijt gij onze vaderen openbaar
18 9, 40| Waarom weent gij? en waarom zijt gij bedroefd in uw geest?
19 10, 11| maar over één zo droevig zijt.~
20 10, 41| die gij hebt zien treuren, zijt gij begonnen te troosten,~
21 10, 49| zij om haar zoon treurde, zijt gij begonnen haar te troosten,
22 10, 50| dat gij van harte bedroefd zijt, en omdat gij van ganser
23 10, 50| van ganser harte bekommerd zijt over haar, zo heeft hij
24 10, 57| 57 Want gij zijt gelukzalig boven vele anderen,
25 10, 57| boven vele anderen, en gij zijt geroepen tot de Allerhoogste,
26 11, 39| 39 Zijt gij niet het dier, dat overgebleven
27 12, 36| 36 Gij dan zijt alleen waardig geacht, om
28 12, 42| 42 Want gij zijt alleen voor ons over uit
29 12, 46| antwoordde ik hen en zeide: Zijt goedsmoeds Israël! en zijt
30 12, 46| Zijt goedsmoeds Israël! en zijt niet bedroefd, gij huis
31 13, 53| gij alleen hier verlicht zijt.~
32 14, 33| 33 En nu zo zijt gij hier, en uw broederen
33 15, 46| gij Azië, die een gezellin zijt van de hoop Babylons, en
34 15, 46| hoop Babylons, en een eer zijt van haar persoon,~
35 15, 61| als gij ternedergeworpen zijt, zo zult gij hun zijn voor
36 16, 41| bereidt u ten strijd, en zijt in het ongeval zo, als de
37 16, 76| 76 En vreest niet, en zijt niet beangst, want God is
|