Chapter, Verse
1 4, 12| hem: Het ware beter dat wij niet waren, dan dat wij
2 4, 12| wij niet waren, dan dat wij nog levende zouden leven
3 4, 14| opdat zij voor ons wijke, en wij nog andere bossen maken.~
4 4, 15| velds beoorlogen, opdat wij ook daar een ander landschap
5 4, 24| 24 En waarom wij door de wereld zijn gegaan
6 4, 24| verbaasdheid is en vrees, en wij niet waardig zijn barmhartigheid
7 4, 38| heersende Here, maar ook wij allen zijn vol goddeloosheid,~
8 5, 41| voor mij geweest zijn, of wij, of die na ons zijn zullen?~
9 6, 54| gesteld, en uit die komen wij allen voort, ook het volk
10 6, 58| 58 Maar wij, uw volk, hetwelk gij genoemd
11 6, 59| geschapen, waarom bezitten wij dan niet een erve met de
12 7, 49| onsterfelijke tijd toegezegd is, en wij toch dodelijke werken gedaan
13 7, 50| eeuwige hoop is voorzegd, en wij toch boos en ijdel geworden
14 7, 51| gezondheid, en der zekerheid, en wij toch kwalijk geleefd hebben?~
15 7, 52| lijdzaam geleefd hebben, en wij toch in de kwaadste wegen
16 7, 53| zekerheid en heilzaamheid is, en wij daar niet ingaan?~
17 7, 54| 54 Want wij hebben in onaangename plaatsen
18 7, 56| 56 Want wij hebben, toen wij leefden,
19 7, 56| 56 Want wij hebben, toen wij leefden, niet gedacht als
20 7, 56| leefden, niet gedacht als wij de ongerechtigheid deden,
21 7, 56| ongerechtigheid deden, dat wij na de dood zouden beginnen
22 8, 6 | knecht niet toelaat, dat wij voor uw aanschijn bidden,
23 8, 7 | Want gij zijt alleen, en wij zijn maar een schepping
24 8, 31| 31 Want wij en onze vaderen zijn krank
25 9, 36| het zo niet geschied, want wij die de wet ontvangen hebben,
26 9, 36| hebben, vergaan wel als wij zondigen, en ook ons hart
27 9, 45| mij een zoon gegeven, en wij hebben grote vreugde over
28 9, 45| al mijn medeburgers, en wij vereerden de almachtige
29 10, 2 | 2 En wij hebben al de lichten omgekeerd,
30 10, 8 | 8 En nu, waar wij allen treuren en droevig
31 10, 8 | treuren en droevig zijn, daar wij allen bedroefd zijn, zo
32 12, 41| 41 Wat hebben wij u misdaan, of wat onrecht
33 12, 41| misdaan, of wat onrecht hebben wij u gedaan, dat gij ons verlaat,
34 12, 44| beter ware het ons, dat wij ook met de brand Sions verbrand
35 12, 45| 45 Want wij zijn niet beter dan degenen,
36 14, 35| zal na de dood komen, als wij weder levend zullen worden,
37 14, 37| hij mij bevolen had. en wij gingen naar het veld, en
|