Chapter, Verse
1 1, 37| maar in de geest geloven hetgeen ik gezegd heb.~
2 3, 22| boosheid van de wortel, en hetgeen goed is, dat is weggegaan,
3 4, 21| aarde wonen, alleen verstaan hetgeen op de aarde is, en die in
4 4, 21| en die in de hemel wonen hetgeen op de hoogte des hemels
5 4, 27| 27 En kan niet vatten hetgeen in toekomende tijden de
6 4, 29| 29 Zo nu hetgeen gezaaid is, omgekeerd wordt,
7 4, 42| deze ook, om uit te geven hetgeen haar bevolen is.~
8 4, 43| begin dan wordt u getoond, hetgeen gij begerig zijt te zien.~
9 4, 46| 46 Hetgeen voorbijgegaan is, dat weet
10 5, 49| een jong kind niet baart, hetgeen der ouden is, zo heb ik
11 7, 11| heeft, zo is dat geoordeeld, hetgeen geschied is.~
12 7, 14| niet pogen in te gaan door hetgeen hier eng en ijdel is, zo
13 7, 14| kunnen zij niet verkrijgen hetgeen weggelegd is.~
14 7, 16| gij niet ter harte genomen hetgeen toekomend is, maar hetgeen
15 7, 16| hetgeen toekomend is, maar hetgeen tegenwoordig is?~
16 7, 58| 58 Opdat hij lijde hetgeen gij gezegd hebt, indien
17 7, 58| overwint, zo zal hij ontvangen hetgeen ik zeg.~
18 8, 9 | baarmoeder te harer tijd weder hetgeen in haar gewassen is.~
19 8, 11| 11 Opdat hetgeen geschapen is voor een tijd
20 8, 14| ordineren, dat behouden worde hetgeen gemaakt is.~
21 8, 59| gelijk ulieden zal wedervaren hetgeen tevoren gezegd is, zo zal
22 9, 5 | 5 Want gelijkerwijs al hetgeen in de wereld gemaakt is
23 9, 33| dewijl zij niet bewaarden hetgeen in hen gezaaid was.~
24 9, 34| spijs en de drank, wanneer hetgeen verbroken wordt waarin gezaaid
25 9, 35| 35 Dat hetgeen gezaaid, of daarin gedaan,
26 9, 35| ook verbroken wordt, en hetgeen daarin ontvangen is blijft
27 11, 36| tegenover u, en merk op hetgeen gij ziet.~
28 12, 39| opdat u vertoond worde hetgeen de Allerhoogste goeddunken
29 13, 18| op de laatste dagen, en hetgeen deze overkomen zal, mitsgaders
30 13, 21| zeggen, en zal u openbaren hetgeen waarvan gij gesproken hebt.~
31 13, 58| En dat hij de tijd, met hetgeen in de tijden teweeggebracht
32 14, 12| 12 Maar er is nog overig hetgeen na het tiende deel en een
33 14, 32| ulieden indertijd genomen, hetgeen hij gegeven had.~
34 14, 38| doe uw mond open, en drink hetgeen ik u te drinken zal geven.~
35 15, 8 | begaan, en zal niet verdragen hetgeen zij onrechtvaardig doen.
36 15, 20| te keren, en te vergelden hetgeen zij hun aangedaan hebben.~
|