Chapter, Verse
1 1, 23| 23 Zo heb ik u geen vuur om uw lastering gegeven,
2 1, 35| zullen geloven, en wie ik geen tekenen getoond heb, die
3 1, 36| 36 Zij hebben geen profeten gezien, en zullen
4 3, 5 | een lichaam gegeven, dat geen leven had doch het was ook
5 3, 29| goddeloosheid gezien heb, welker geen getal is, (want mijn ziel
6 3, 33| voorhanden is, en welker arbeid geen vrucht geeft. Want ik ben
7 4, 32| Wann eer de aren, welker geen getal is, afgesneden zullen
8 5, 42| vergelijken; gelijk de laatste geen vertraging is, alzo is de
9 5, 42| vertraging is, alzo is de eerste geen verhaasting.~
10 6, 6 | door mij alleen en door geen ander gemaakt, en het einde
11 6, 6 | zal door mij zijn, en door geen ander.~
12 7, 19| hij zeide tot mij: Daar is geen rechter boven God, en geen
13 7, 19| geen rechter boven God, en geen verstandige boven de Allerhoogste.~
14 8, 32| over ons namelijk, die geen werken der gerechtigheid
15 8, 58| hun hart gezegd, dat er geen God is, daar zij nochtans
16 9, 24| veld van bloemen, waarop geen huis is gebouwd, en gij
17 9, 24| bloemen des velds, en zult geen vlees smaken, en geen wijn
18 9, 24| zult geen vlees smaken, en geen wijn drinken, maar alleen
19 9, 43| was onvruchtbaar en had geen kinderen gebaard, hoewel
20 10, 45| jaren zijn geweest, dat nog geen offerande in dezelve was
21 10, 51| in een veld blijven, waar geen huis was gebouwd.~
22 10, 53| een veld zoudt komen, waar geen fundament van enig gebouw
23 10, 54| Want in die plaats kon ook geen werk van het gebouw eens
24 12, 5 | in mijn geest, en daar is geen kracht meer in mij, vanwege
25 12, 18| na de tijd van dit rijk geen kleine twisten zullen ontstaan
26 13, 9 | zijn hand niet op, en hield geen zwaard noch enig krijgsgeweer,
27 13, 28| 28 En dat hij geen zwaard hield, noch enig
28 13, 41| verder land vertrekken, waar geen menselijk geslacht ooit
29 15, 19| ene mens zal met de andere geen medelijden hebben, om hun
30 16, 33| doornen bewassen, omdat er geen mensen door hetzelve zullen
31 16, 34| zullen treuren, omdat zij geen bruidegoms hebben; de vrouwen
32 16, 34| zullen treuren, omdat zij geen mannen hebben; haar dochters
33 16, 34| zullen treuren, omdat zij geen hulp hebben.~
34 16, 43| koopmanschap doet, als een die geen nuttigheid daaruit zal genieten,
35 16, 45| huwelijk begeven, als die geen kinderen zullen krijgen,
36 16, 78| doornen zijn bedekt, daar geen mens doorgaat, en afgesloten
|