Chapter, Verse
1 1, 35| hebben, zullen geloven, en wie ik geen tekenen getoond
2 2, 44| vroeg ik de engel en zeide: Wie zijn deze, Here?~
3 2, 46| En ik zeide tot de engel: Wie is de jongeling die hun
4 4, 6 | ik antwoordde en zeide: Wie is er geboren die kan doen
5 4, 18| richter waart van deze, wie zoudt gij rechtvaardigen,
6 4, 18| zoudt gij rechtvaardigen, of wie veroordelen?~
7 5, 38| sprak: O heersende Here, wie is er die deze dingen kan
8 5, 55| beginnen oud te worden, en bij wie de sterkte der jeugd nu
9 5, 56| zo toon uw knecht door wie gij uw schepsel bezoekt.~
10 6, 19| beginnen te onderzoeken, wie met hun ongerechtigheid
11 6, 29| allengskens aanzag, voor wie ik stond.~
12 7, 5 | 5 Want wie zou gaarne in de zee willen
13 7, 61| toekomende is over degenen wie de zaligheid verzekerd is.~
14 8, 16| smart lijd, en van Jakob, om wie ik mij bedroef.~
15 8, 21| onbegrijpelijk is; voor wie het heerleger der engelen
16 8, 33| Want de rechtvaardigen, wie vele werken weggelegd zijn,
17 8, 44| gij hem gelijk zijt, om wie gij alle dingen hebt geschapen,
18 9, 13| de rechtvaardigen, voor wie en om welke die wereld zal
19 10, 11| 11 Wie zal dan meer moeten treuren
20 14, 19| tegenwoordige volk bestraffen. Doch wie zal die vermanen, die hierna
21 16, 3 | zwaard is over u gezonden, en wie is er die het zal afkeren?~
22 16, 4 | is over u aangestoken, en wie is er die het zal blussen?~
23 16, 5 | ongeval is over u gezonden, en wie is er die het zal afweren?~
24 16, 8 | Here zendt ongeval over, en wie is er die het zal verdrijven?~
25 16, 9 | gemeenschap uitgegaan, en wie is er die het zal blussen?~
26 16, 10| 10 Hij zal bliksemen, en wie zal niet vrezen? Hij zal
27 16, 10| vrezen? Hij zal donderen, en wie zal niet beven?~
28 16, 11| De Here zal dreigen, en wie zal niet gans vermorzeld
29 16, 17| 17 Wee mij, wee mij; wie zal mij bevrijden in die
30 16, 26| zullen vruchten geven, en wie zal ze aflezen?~
31 16, 27| druif zal rijp worden, en wie zal ze treden? want in alle
|