Chapter, Verse

 1   2, 42|          tellen kon, en zij loofden allen de Here met lofzangen;~
 2   2, 43| aanzienlijke grootte, hoger dan die allen, en hij zette een kroon
 3   3, 21|            en is overwonnen, ja ook allen die van hem zijn geboren.~
 4   4, 38|        heersende Here, maar ook wij allen zijn vol goddeloosheid,~
 5   5, 7 |              die velen niet kennen, allen nochtans zullen zij haar
 6   5, 27|           een wet gegeven, die door allen goed gekend is, aan dit
 7   6, 23|             geluid slaan, welke als allen het zullen gehoord hebben,
 8   6, 25|             een ieder, die van deze allen zal overblijven, waarvan
 9   6, 54|       gesteld, en uit die komen wij allen voort, ook het volk dat
10   7, 34|                 34 Het recht nu zal allen overblijven; de waarheid
11   8, 62|                  62 Hetwelk ik niet allen vertoon, maar u, en andere
12  10, 3 |                       3 En toen zij allen ophielden mij te troosten,
13  10, 8 |                   8 En nu, waar wij allen treuren en droevig zijn,
14  10, 8 |           en droevig zijn, daar wij allen bedroefd zijn, zo treurt
15  10, 10|           en zie zij wandelen bijna allen ten verderve, en hun menigte
16  11, 5 |           heerste op aarde, en over allen die daarop wonen.~
17  11, 8 |                     8 Gij zult niet allen tegelijk waken, een ieder
18  11, 32|             en heerste daarop, over allen die de aarde met veel arbeid
19  12, 24|           dat met veel moeite boven allen die voor hen geweest zijn;
20  12, 40|           wedergekeerd, zo zijn zij allen van de minste tot de meeste
21  13, 4 |         mond ging, daar ontbrandden allen die daar hoorden, gelijk
22  13, 8 |             daarna zag ik, en ziet, allen die tezamen vergaderd waren
23  13, 10|          vonken en onweder, en deze allen zijn te zamen vermengd geworden,
24  13, 11|         strijden, en verbrandde hen allen, zodat van de ontelbare
25  13, 36|             bereid en opgebouwd aan allen vertoond worden, gelijk
26  14, 9 |         weggenomen worden van onder allen, en zult voortaan verkeren
27  15, 29|            over de aarde, zodat zij allen zullen vrezen en beven,
28  15, 44|         opgaan tot de hemel toe, en allen die rondom haar zijn zullen
29  15, 53|          gij mijn uitverkorenen ten allen tijde niet hadt gedood,
30  16, 18|             ongevals, en zij zullen allen beven.~
31  16, 65|           heeft doorgrond, en zal u allen te voorschijn brengen.~