Chapter, Verse
1 1, 3 | Aäron, uit de stam van Levi: welke Ezra een gevangene geweest
2 1, 37| met blijdschap verheugen, welke mij met de lichamelijke
3 2, 45| 45 Welke mij antwoordde en zeide:
4 4, 4 | 4 Van welke, zo gij mij een kunt verklaren,
5 4, 7 | boven het firmament? of welke zijn de uitgangen van het
6 4, 9 | doorgegaan zijt, en van welke gij niet kondt afgezonderd
7 4, 12| lijden, en niet verstaan om welke zaak.~
8 4, 13| bos van bomen des velds, welke maakten een aanslag,~
9 5, 39| die dingen kunnen spreken, welke gij mij hebt gevraagd?~
10 5, 53| zeggen: Anderen zijn die, welke in de sterke jeugd geboren
11 6, 23| zal met een geluid slaan, welke als allen het zullen gehoord
12 6, 57| nu Here, ziet die volken, welke als niets geacht zijn, beginnen
13 8, 16| 16 En van uw erve, om welke ik leed draag, en van Israël,
14 8, 16| draag, en van Israël, om welke ik smart lijd, en van Jakob,
15 8, 30| zijn: maar heb die lief, welke altijd op uw gerechtigheid
16 8, 59| dorst en smart wedervaren, welke hun toebereid zijn. Want
17 8, 63| niet getoond wanneer en op welke tijd.~
18 9, 13| rechtvaardigen, voor wie en om welke die wereld zal zijn, zullen
19 10, 44| gij gezien hebt is Sion, welke gij ook, als zij u gezegd
20 10, 59| der hoogste dingen tonen, welke de Allerhoogste die doen
21 11, 1 | arend klom op van de zee, welke twaalf vleugelen van vederen
22 11, 31| onder de vleugelen waren, welke heerschappij meenden te
23 11, 34| hoofden waren nog over, welke op gelijke wijze ook heersten
24 12, 25| 25 Want het zijn die, welke zijn goddeloosheid tezamen
25 12, 43| zwarigheden niet genoegzaam, welke ons overkomen?~
26 13, 37| deze hun goddeloosheden, welke het onweder nabij komen
27 14, 24| Echanus, en Asiël, deze vijf, welke bereid zijn om snel te schrijven;~
28 14, 42| zinnen van mij werden gezegd, welke zij nochtans niet wisten.~
29 15, 20| aarde om mij te vrezen, welke daar zijn van het westen,
30 16, 51| beschuldigen, als die komt, welke verdedigt degenen, die onderzoek
|