Chapter, Verse
1 1, 12| spreek tot hen, zeggende: Zo spreekt de Here;~
2 1, 14| maar gij hebt mij vergeten, spreekt de Here.~
3 1, 21| Wat zou ik nog meer doen? spreekt de Here.~
4 1, 27| niet verlaten, maar u zelf, spreekt de Here.~
5 1, 32| bloed ik van u zal eisen, spreekt de Here.~
6 2, 9 | mij niet gehoord hebben, spreekt de Here, de almachtige.~
7 2, 14| is, zo waar als ik leef, spreekt de Here.~
8 2, 15| want ik heb u verkoren, spreekt de Here.~
9 2, 17| want ik heb u verkoren, spreekt de Here.~
10 2, 20| 20 Spreekt recht der weduwen; doe recht
11 2, 28| zullen tegen u niet vermogen, spreekt de Here.~
12 2, 30| want ik zal u verlossen, spreekt de Here:~
13 2, 31| dewijl ik barmhartig ben, spreekt de Here, de almachtige.~
14 6, 15| 15 Daarom als hij spreekt, zo verschrikt niet, want
15 6, 16| Daar men dan van die dingen spreekt, zo beeft zij en wordt bewogen,
16 15, 1 | ik in uw mond zal leggen, spreekt de Here,~
17 15, 5 | 5 Ziet, spreekt de Here, ik zal ongelukken
18 15, 7 | 7 Daarom spreekt de Here:~
19 15, 9 | Zekerlijk zal ik hen wreken, spreekt de Here, en ik zal al het
20 15, 20| 20 Zie ik roep tezamen, spreekt de Here, al de koningen
21 15, 21| hun schoot vergelden; dit spreekt de Here.~
22 15, 24| mijn geboden niet houden, spreekt de Here.~
23 15, 48| werken en vonden, daarom spreekt de Here:~
24 15, 52| zo tegen u jaloers zijn? spreekt de Here.~
25 15, 56| uitverkorenen zult doen, spreekt de Here, alzo zal de Here
26 16, 37| goden niet, waarvan de Here spreekt.~
27 16, 49| ijveren om hunner zonden wil, spreekt de Here.~
28 16, 75| 75 Hoort, mijn geliefden, spreekt de Here: ziet, de dagen
29 16, 77| geboden en bevelen houdt, spreekt de Here, ziet toe dat uw
|