1-500 | 501-1000
Chapter, Verse
501 9, 13| niet meer zorgvuldig hoe de goddelozen zullen gepijnigd
502 9, 13| worden; maar onderzoek hoe de rechtvaardigen, voor wie
503 9, 15| behouden worden, gelijk de watergolf meerder is dan
504 9, 15| watergolf meerder is dan de droppel.~
505 9, 17| veld is, zodanig zijn ook de zaden; en hoedanig de bloemen
506 9, 17| ook de zaden; en hoedanig de bloemen zijn, zodanig zijn
507 9, 17| bloemen zijn, zodanig zijn ook de kleuren; en hoedanig de
508 9, 17| de kleuren; en hoedanig de werkman is, zodanig is ook
509 9, 17| ook het werk; en hoedanig de landman is, zodanig is ook
510 9, 17| landman is, zodanig is ook de landbouw; want het was de
511 9, 17| de landbouw; want het was de tijd der wereld.~
512 9, 18| voor degenen, die nu zijn, de wereld bereidde die nog
513 9, 19| gehoorzaam, maar nu zijn de zeden dergenen, die geschapen
514 9, 20| 20 En ik heb de wereld aangemerkt, en ziet,
515 9, 22| 22 Dat dan de menigte verloren ga, die
516 9, 24| gij zult alleen eten van de bloemen des velds, en zult
517 9, 24| wijn drinken, maar alleen de bloemen eten.~
518 9, 25| 25 En bid de Allerhoogste zonder ophouden,
519 9, 26| heet, en ik zat aldaar in de bloemen; en ik at van het
520 9, 28| ik begon te spreken voor de Allerhoogste:~
521 9, 29| vaderen openbaar geworden in de woestijn in een onvruchtbare
522 9, 32| 32 Doch onze vaderen, die de wet ontvingen, hebben ze
523 9, 32| rechten niet bewaard, en de vrucht der wet is niet openbaar
524 9, 32| kon ook niet, want zij was de uwe.~
525 9, 34| het is een gewoonte, als de aarde het zaad ontvangen
526 9, 34| zaad ontvangen heeft, of de zee een schip, of een vat
527 9, 34| zee een schip, of een vat de spijs en de drank, wanneer
528 9, 34| of een vat de spijs en de drank, wanneer hetgeen verbroken
529 9, 36| niet geschied, want wij die de wet ontvangen hebben, vergaan
530 9, 37| 37 Doch de wet is niet vergaan, maar
531 9, 38| en ik zag een vrouw aan de rechterzijde, en zie, zij
532 9, 44| jaren lang, dag en nacht de Allerhoogste gebeden,~
533 9, 45| medeburgers, en wij vereerden de almachtige God zeer.~
534 9, 47| hij opgewassen was, en, de tijd gekomen was, dat hij
535 10, 2 | 2 En wij hebben al de lichten omgekeerd, en al
536 10, 2 | en ik hield mij stil tot de andere dag toe, tegen de
537 10, 2 | de andere dag toe, tegen de nacht,~
538 10, 4 | voorgenomen niet weder in de stad te komen, maar hier
539 10, 9 | 9 Want vraagt het de aarde, zo zal zij u zeggen,
540 10, 9 | dat zij is degene, die de ondergang moet betreuren
541 10, 10| mensen geboren, en zullen ook de anderen komen, en zie zij
542 10, 12| aarde gelijk; want ik heb de vrucht mijns lijfs verloren,
543 10, 13| 13 Doch de aarde doet naar de wijze
544 10, 13| Doch de aarde doet naar de wijze der aarde, en de tegenwoordige
545 10, 13| naar de wijze der aarde, en de tegenwoordige menigte keert
546 10, 14| smarten gebaard hebt, zo geeft de aarde ook haar vrucht de
547 10, 14| de aarde ook haar vrucht de mens, die haar van den beginne
548 10, 16| 16 Want zo gij de bepalingen Gods rechtvaardigt,
549 10, 17| 17 Ga dan weder naar de stad tot uw man.~
550 10, 18| niet doen, ik zal niet in de stad gaan, maar hier zal
551 10, 20| als gij zegt, maar volg de raad, die u gegeven wordt,
552 10, 20| ongevallen Sions! Troost u dan om de bedroefdheid van Jeruzalem.~
553 10, 22| snarenspel ligt daar neder, en de lofzang zwijgt stil, en
554 10, 22| kandelaar is uitgeblust, en de ark van ons verbond is genomen,
555 10, 22| plaatsen zijn bevlekt, en de naam die over ons aangeroepen
556 10, 24| droefheid van u, en leg de veelheid uwer smarten af,
557 10, 24| veelheid uwer smarten af, opdat de sterke God u genadig zij,
558 10, 24| sterke God u genadig zij, en de Allerhoogste zal u tot een
559 10, 26| vol vreselijkheid, zodat de aarde beefde van de stem
560 10, 26| zodat de aarde beefde van de stem der vrouw.~
561 10, 27| 27 En ik zag op, en ziet, de vrouw verscheen mij niet
562 10, 28| 28 Waar is Uriël de engel, die van den beginne
563 10, 30| benomen, en hij nam mij bij de rechterhand, en sterkte
564 10, 38| onderrichten, en ik zal u zeggen de dingen waarvoor gij vreest,
565 10, 38| waarvoor gij vreest, want de Allerhoogste heeft u vele
566 10, 40| 40 Dit is dan de betekenis van het gezicht,
567 10, 41| 41 De vrouw, die gij hebt zien
568 10, 42| 42 En nu ziet gij de gestalte der vrouw niet
569 10, 43| verhaal gedaan heeft, is dit de verklaring:~
570 10, 46| dat Salomo na dertig jaren de stad heeft gebouwd en offeranden
571 10, 46| toen is het geschied dat de onvruchtbare een zoon gebaard
572 10, 47| heeft opgebracht, dit was de woning binnen Jeruzalem.~
573 10, 48| en nedergevallen; dit is de val, die Jeruzalem is overkomen.~
574 10, 50| 50 En nu ziet de Allerhoogste, dat gij van
575 10, 50| over haar, zo heeft hij u de klaarheid van haar heerlijkheid
576 10, 50| heerlijkheid getoond, en de schoonheid van haar versiersel.~
577 10, 52| 52 Want ik wist, dat de Allerhoogste u dit zou beginnen
578 10, 54| mensen verdragen worden, waar de stad des Allerhoogsten zou
579 10, 55| verschrikt, maar ga heen en zie de heerlijkheid en grootte
580 10, 57| en gij zijt geroepen tot de Allerhoogste, gelijk er
581 10, 58| 58 De nacht nu die morgen wezen
582 10, 59| 59 En de Allerhoogste zal u die gezichten
583 10, 59| hoogste dingen tonen, welke de Allerhoogste die doen zal,
584 10, 59| doen zal, die op aarde in de laatste dagen wonen.~
585 10, 60| En ik sliep die nacht, en de volgende, gelijk hij mij
586 11, 1 | zie een arend klom op van de zee, welke twaalf vleugelen
587 11, 2 | zijn vleugelen uit over de gehele aarde, en al de winden
588 11, 2 | over de gehele aarde, en al de winden des hemels woeien
589 11, 4 | middelste hoofd was groter dan de andere hoofden, en hij was
590 11, 5 | 5 En ik zag, en zie de arend vloog met zijn vleugelen
591 11, 6 | dat alle dingen hem onder de hemel onderdanig waren,
592 11, 6 | wedersprak hem, ja niet een van de schepselen die op aarde
593 11, 7 | 7 En ik zag, en ziet de arend stond op zijn klauwen,
594 11, 9 | 9 De hoofden nu zullen tot het
595 11, 10| 10 En ik zag, en ziet, de stem kwam niet uit zijn
596 11, 11| zijn vederen, die tegen de andere gewassen waren, en
597 11, 12| En ik zag, en ziet, van de rechterzijde stond een veder
598 11, 12| op, en zij heerste over de gehele aarde.~
599 11, 13| werd niet meer gevonden. En de volgende is opgestaan en
600 11, 14| zij heerste, gelijk als de voorgaande.~
601 11, 17| na u zo lange tijd, als de uwe is, houden, ja niet
602 11, 17| uwe is, houden, ja niet de helft daarvan.~
603 11, 18| 18 En de derde heeft zich verheven,
604 11, 18| zich verheven, en heeft de heerschappij gehouden als
605 11, 18| heerschappij gehouden als de vorige, en ook deze is verdwenen.~
606 11, 19| 19 En zo ging het met al de andere, dat zij elk in het
607 11, 19| zij elk in het bijzonder de heerschappij voerden, en
608 11, 20| 20 En ik zag, en ziet, de volgende vederen werden
609 11, 20| mettertijd opgericht van de rechterzijde, opdat zij
610 11, 20| rechterzijde, opdat zij zelf de heerschappij zouden verkrijgen,
611 11, 21| zich ook op, maar verkregen de heerschappij niet.~
612 11, 22| En ik zag daarna, en ziet de twaalf vederen werden niet
613 11, 22| werden niet meer gezien, noch de twee vederkens.~
614 11, 24| En ik zag, en ziet, van de zes vederkens zijn de twee
615 11, 24| van de zes vederkens zijn de twee afgescheiden, en zijn
616 11, 24| ter rechterzijde was, maar de vier bleven aan haar plaats.~
617 11, 25| zag, en ziet, die onder de vleugelen waren, meenden
618 11, 26| 26 En ik zag, en ziet, de ene heeft zich opgericht,
619 11, 27| 27 En de tweede zijn eer verdwenen
620 11, 27| tweede zijn eer verdwenen dan de eerste.~
621 11, 28| 28 En ik zag, en ziet, de twee die nog overig waren,
622 11, 29| dachten, ziet zo is een van de hoofden die rustten, dat
623 11, 29| want dit was groter dan de twee andere.~
624 11, 30| 30 En ik zag dat de twee hoofden hiermee samengevoegd
625 11, 31| verslond twee vederen die onder de vleugelen waren, welke heerschappij
626 11, 32| heerste daarop, over allen die de aarde met veel arbeid bewonen,
627 11, 32| het voerde heerschappij op de aardbodem, over al de vleugelen,
628 11, 32| op de aardbodem, over al de vleugelen, die daar geweest
629 11, 33| verdween, en dat ook gelijk de vleugelen.~
630 11, 34| 34 Doch de twee hoofden waren nog over,
631 11, 34| wijze ook heersten over de aarde, en over degenen,
632 11, 35| ziet, het hoofd, dat van de rechterzijde was, verslond
633 11, 35| rechterzijde was, verslond dat van de linkerzijde was.~
634 11, 37| een mensenstem uitgaf tot de arend, en zeide:~
635 11, 38| ik zal tot u spreken, en de Allerhoogste zal tot u zeggen:~
636 11, 39| dat overgebleven is van de vier dieren, die ik de heerschappij
637 11, 39| van de vier dieren, die ik de heerschappij had gegeven
638 11, 40| 40 En hetwelk, in de vierde plaats komende, al
639 11, 40| vierde plaats komende, al de dieren heeft overwonnen,
640 11, 40| en door zijn heerschappij de wereld heeft ingehouden
641 11, 40| onbehoorlijke arbeid, en de aardbodem met zoveel bedrog
642 11, 41| 41 En hebt de aarde gericht niet naar
643 11, 42| 42 Want gij hebt de zachtmoedige verdrukt, en
644 11, 42| waren beledigd, en gij hebt de leugen liefgehad, en hebt
645 11, 42| leugen liefgehad, en hebt de woningen afgebroken dergenen,
646 11, 42| vruchten brachten, en hebt de muren ternedergeworpen dergenen,
647 11, 43| versmading gekomen, tot de Allerhoogste, en uw hovaardigheid
648 11, 43| en uw hovaardigheid tot de sterke.~
649 11, 44| 44 En de Allerhoogste heeft de hovaardige
650 11, 44| En de Allerhoogste heeft de hovaardige tijden aangezien,
651 11, 46| 46 Opdat de gehele aarde weder verkwikt
652 11, 46| hopen op het oordeel en de barmhartigheid desgenen
653 12, 1 | EN het is geschied toen de leeuw deze woorden sprak
654 12, 1 | leeuw deze woorden sprak tot de arend, dat ik zag,~
655 12, 2 | hoofd dat nog over was, doch de vier vleugelen, die tot
656 12, 3 | arends werd brandende, en de aarde verschrikte zeer,
657 12, 3 | vanwege het groot gewoel en de grote vrees uit de verdrukking
658 12, 3 | gewoel en de grote vrees uit de verdrukking mijner zinnen,
659 12, 4 | gedaan, daarmee dat gij de wegen des Allerhoogsten
660 12, 5 | kracht meer in mij, vanwege de grote vrees, waarmee ik
661 12, 6 | 6 Nu dan, ik zal de Allerhoogste bidden, dat
662 12, 8 | toon aan mij, uw knecht, de verklaring en onderscheiding
663 12, 10| hij zeide tot mij: Dit is de verklaring van dit gezicht:~
664 12, 11| 11 De arend, die gij hebt zien
665 12, 11| gij hebt zien opkomen van de zee, is het rijk, dat in
666 12, 13| 13 Ziet de dagen komen, dat een rijk
667 12, 13| vreselijker zijn dan al de rijken, die daarvoor geweest
668 12, 14| twaalf koningen heersen, de een na de ander.~
669 12, 14| koningen heersen, de een na de ander.~
670 12, 15| 15 Want de tweede zal beginnen te heersen,
671 12, 15| het meer tijds houden dan de andere twaalf.~
672 12, 16| 16 Dit is de verklaring van de twaalf
673 12, 16| Dit is de verklaring van de twaalf vleugelen, die gij
674 12, 17| 17 En wat aangaat de stem die gesproken heeft,
675 12, 18| 18 Dit is de verklaring, namelijk dat
676 12, 18| verklaring, namelijk dat na de tijd van dit rijk geen kleine
677 12, 20| 20 Daarvan is de verklaring: Daar zullen
678 12, 21| tijds zal naderen, zo zullen de vier behouden worden in
679 12, 21| beginnen te naderen, maar de twee zullen tot het einde
680 12, 23| 23 Daarvan is dit de verklaring: Aan het einde
681 12, 23| het einde van dit rijk zal de Allerhoogste drie rijken
682 12, 23| wederroepen, en zij zullen over de aarde zelf heersen,~
683 12, 24| geweest zijn; daarom zijn deze de hoofden des arends genoemd.~
684 12, 27| 27 Doch de twee, die overgebleven zullen
685 12, 29| twee vederen, die van onder de vleugelen over het hoofd
686 12, 29| het hoofd gingen, dat aan de rechterzijd was,~
687 12, 30| 30 Daarvan is dit de verklaring: Deze zijn het
688 12, 30| verklaring: Deze zijn het die de Allerhoogste behouden heeft
689 12, 31| brullen, en spreken, tot de arend, en hem bestraffen,
690 12, 32| 32 Deze is de wind, die de Allerhoogste
691 12, 32| 32 Deze is de wind, die de Allerhoogste tot het einde
692 12, 34| overgebleven volk verlossen van de ellende, namelijk die op
693 12, 34| maken totdat het einde en de dag des oordeels komen zal,
694 12, 35| 35 Dit is de droom, die gij gezien hebt,
695 12, 35| gezien hebt, en dit zijn de verklaringen.~
696 12, 38| 38 En gij zult ze de verstandigen onder uw volk
697 12, 39| u vertoond worde hetgeen de Allerhoogste goeddunken
698 12, 40| het volk gehoord had, dat de zeven dagen voorbij waren,
699 12, 40| voorbij waren, en dat ik in de stad niet was wedergekeerd,
700 12, 40| wedergekeerd, zo zijn zij allen van de minste tot de meeste vergaderd,
701 12, 40| allen van de minste tot de meeste vergaderd, en zij
702 12, 42| volken als een druiftak van de wijngaard, en als een kaars
703 12, 43| 43 Of zijn ons de zwarigheden niet genoegzaam,
704 12, 44| het ons, dat wij ook met de brand Sions verbrand waren?~
705 12, 47| 47 Want de Allerhoogste gedenkt uwer,
706 12, 47| Allerhoogste gedenkt uwer, en de Almachtige heeft uwer niet
707 12, 47| heeft uwer niet vergeten in de verzoeking.~
708 12, 48| opdat ik zou bidden voor de verwoesting Sions, en opdat
709 12, 48| barmhartigheid zocht voor de vernedering uws heiligdoms.~
710 12, 50| 50 En het volk is naar de stad vertrokken, gelijk
711 12, 51| had, en ik at alleen van de bloemen des akkers, en uit
712 12, 51| bloemen des akkers, en uit de kruiden is mij spijs geworden
713 13, 2 | daar stond een wind op van de zee, die al haar baren bewoog.~
714 13, 3 | een man werd gesterkt met de duizenden des hemels, en
715 13, 4 | die daar hoorden, gelijk de aarde in stilte is, wanneer
716 13, 5 | men niet tellen kon, van de vier winden des hemels,
717 13, 5 | zouden beoorlogen, die van de zee was opgekomen.~
718 13, 7 | 7 En ik zocht de landstreek of plaats te
719 13, 7 | plaats te zien, waaruit de berg uitgesneden was, maar
720 13, 10| vermengd geworden, namelijk de vurige wind, en de vlammende
721 13, 10| namelijk de vurige wind, en de vlammende adem, en het groot
722 13, 11| het viel met geweld over de menigte, die bereid was
723 13, 11| verbrandde hen allen, zodat van de ontelbare menigte weldra
724 13, 12| 12 En daarna zag ik de mens zelf van de berg afkomen,
725 13, 12| zag ik de mens zelf van de berg afkomen, en een andere
726 13, 15| 15 Zo toon mij dan nu nog de verklaring van deze droom.~
727 13, 18| 18 Ik versta nu de dingen die weggelegd zijn
728 13, 18| die weggelegd zijn tot op de laatste dagen, en hetgeen
729 13, 20| kome met gevaar, en nu zie de dingen die in het laatste
730 13, 20| zullen, dan dat men door de wereld ga als een wolk.
731 13, 21| 21 Ik zal u ook de verklaring van dit gezicht
732 13, 22| overgelaten zijn, daarvan is dit de verklaring:~
733 13, 23| zijn, deze zijn het die de werken hebben, en het geloof
734 13, 23| hebben, en het geloof in de Almachtige.~
735 13, 25| 25 Dit zijn de verklaringen van dit gezicht:
736 13, 26| 26 Deze is het, die de Allerhoogste nu vele tijden
737 13, 28| geweld nochtans verdierf de ganse menigte die gekomen
738 13, 28| bestrijden, daarvan is dit de verklaring:~
739 13, 29| 29 Ziet, de dagen komen, wanneer de
740 13, 29| de dagen komen, wanneer de Allerhoogste zal beginnen
741 13, 30| komen over degenen, die de aarde bewonen.~
742 13, 31| 31 En de een zal de ander willen
743 13, 31| 31 En de een zal de ander willen bestrijden,
744 13, 31| ander willen bestrijden, de ene stad de andere, en het
745 13, 31| bestrijden, de ene stad de andere, en het ene volk
746 13, 32| deze dingen geschieden, en de tekenen gebeuren, die ik
747 13, 33| zijn krijg, die hij tegen de andere had, laten varen.~
748 13, 35| 35 Doch hij zal staan op de spits van de berg Sion.~
749 13, 35| zal staan op de spits van de berg Sion.~
750 13, 36| gelijk gij gezien hebt, dat de berg zonder handen werd
751 13, 37| Doch deze mijn Zoon zal de dingen bestraffen, die de
752 13, 37| de dingen bestraffen, die de volken uitgevonden hebben,
753 13, 38| 38 Die met de vlam worden vergeleken;
754 13, 38| verderven zonder arbeid, door de wet, die met vuur wordt
755 13, 40| 40 Deze zijn de tien stammen, die uit hun
756 13, 40| gevangen zijn genomen in de dagen van de koning Hosea,
757 13, 40| genomen in de dagen van de koning Hosea, die Salmanasser
758 13, 40| koning Hosea, die Salmanasser de koning der Assyriërs gevankelijk
759 13, 40| heeft, en heeft hen over de rivier gevoerd, en zij zijn
760 13, 41| Doch zij besloten, dat zij de menigte der heidenen zouden
761 13, 43| dan daarin getogen door de enge ingangen van de rivier
762 13, 43| door de enge ingangen van de rivier Eufraat.~
763 13, 44| 44 Want de Allerhoogste deed hun toen
764 13, 44| hun toen tekenen, en hield de aderen der rivier op, totdat
765 13, 46| hebben zij daarin gewoond tot de laatste tijd; en als zij
766 13, 47| 47 Zo zal de Allerhoogste weder de aderen
767 13, 47| zal de Allerhoogste weder de aderen der rivier ophouden,
768 13, 49| zal beginnen te verderven de menigte dergenen, die uit
769 13, 49| menigte dergenen, die uit de volken vergaderd zijn, dat
770 13, 51| waarom ik gezien heb, dat de man van het midden der zee
771 13, 52| 52 Gelijk gij de dingen niet kondt doorgronden
772 13, 52| doorgronden noch weten, die in de diepte der zee zijn, zo
773 13, 52| zijn, zo zal niemand op de aarde kunnen zien mijn Zoon,
774 13, 53| 53 Dit is de verklaring van de droom,
775 13, 53| Dit is de verklaring van de droom, die gij gezien hebt,
776 13, 56| daarom heb ik u getoond de schatten die bij de Allerhoogste
777 13, 56| getoond de schatten die bij de Allerhoogste zijn, en na
778 13, 57| in het veld heengegaan, de Allerhoogste zeer lovende
779 13, 57| lovende en prijzende, vanwege de wonderen die hij van tijd
780 13, 58| 58 En dat hij de tijd, met hetgeen in de
781 13, 58| de tijd, met hetgeen in de tijden teweeggebracht werd,
782 14, 1 | 1 EN het geschiedde op de derde dag, dat ik zat onder
783 14, 4 | en heb hem gebracht op de berg Sinaï, en daar hield
784 14, 5 | wonderen, en toonde hem de verborgenheden en het einde
785 14, 8 | 8 De tekenen die ik gedroomd
786 14, 8 | die ik gedroomd heb, en de dromen die gij gezien hebt,
787 14, 8 | die gij gezien hebt, en de verklaringen, die gij gehoord
788 14, 9 | met uws gelijken totdat de tijden geëindigd zijn.~
789 14, 10| 10 Want de wereld heeft haar jeugd
790 14, 10| haar jeugd verloren, en de tijden genaken om oud te
791 14, 11| 11 Want de eeuw is in twaalf delen
792 14, 11| twaalf delen verdeeld, en de tien zijn voorbij, en de
793 14, 11| de tien zijn voorbij, en de helft van een tiende deel.~
794 14, 13| bestraf uw volk, en vertroost de vernederden onder hen, en
795 14, 14| 14 En doe van u weg de strefelijke gedachten; werp
796 14, 14| strefelijke gedachten; werp van u de menselijke lasten, en trek
797 14, 14| menselijke lasten, en trek uit de zwakke natuur, en stel aan
798 14, 14| zwakke natuur, en stel aan de ene zijde de raadslagen
799 14, 14| en stel aan de ene zijde de raadslagen die u allerbezwaarlijkst
800 14, 16| 16 Want zoveel als de wereld zal verzwakt worden
801 14, 17| 17 Want de waarheid is veel verder
802 14, 17| is veel verder geweken en de leugen is naderbij gekomen,
803 14, 20| 20 Daarom ligt de wereld in duisternis, en
804 14, 21| en daarom weet niemand de dingen die door u gedaan
805 14, 21| door u gedaan zijn, noch de werken die geschieden zullen.~
806 14, 22| gevonden heb, zo zend in mij de Heilige Geest, en ik zal
807 14, 22| schrijven wat van den beginne in de wereld geschied is, aangaande
808 14, 22| wereld geschied is, aangaande de zaken die in uw wet geschreven
809 14, 22| geschreven waren, opdat de mensen de weg kunnen vinden,
810 14, 22| geschreven waren, opdat de mensen de weg kunnen vinden, en dat
811 14, 22| en dat degenen, die in de laatste tijden zullen willen
812 14, 25| uitgeblust worden, totdat de dingen voleindigd zijn,
813 14, 26| maken, en sommige zult gij de wijzen heimelijk overgeven;
814 14, 30| 30 En hebben de wet des levens ontvangen,
815 14, 31| onrecht gedaan, en hebt de wegen niet gehouden die
816 14, 31| wegen niet gehouden die de Allerhoogste bevolen had.~
817 14, 34| levend behouden worden, en na de dood zult gij barmhartigheid
818 14, 35| Want het oordeel zal na de dood komen, als wij weder
819 14, 35| zullen worden, en dan zullen de namen der rechtvaardigen
820 14, 35| rechtvaardigen bekend, en de werken der bozen openbaar
821 14, 37| 37 En ik nam de vijf mannen tot mij, gelijk
822 14, 40| vervuld met wetenschap, en de wijsheid wies in mijn borst,
823 14, 42| 42 De Allerhoogste nu gaf de vijf
824 14, 42| 42 De Allerhoogste nu gaf de vijf mannen verstand, dat
825 14, 42| verstand, dat zij schreven de dingen die in verrukkingen
826 14, 45| En het is geschied, als de veertig dagen geëindigd
827 14, 45| dagen geëindigd waren, dat de Allerhoogste tot mij sprak,
828 14, 45| mij sprak, en zeide: Stel de eerste dingen, die gij geschreven
829 14, 45| openbaar voor, en laat deze de waardigen en onwaardigen
830 14, 46| 46 Maar de laatste zeventig boeken
831 14, 46| behouden, opdat gij die de wijzen onder het volk overlevert.~
832 14, 47| 47 Want in deze is de ader des verstands, en de
833 14, 47| de ader des verstands, en de fontein derwijsheid, en
834 14, 47| fontein derwijsheid, en de vloed der wetenschap; en
835 15, 1 | 1 ZIET, gij zult in de oren mijns volks de woorden
836 15, 1 | zult in de oren mijns volks de woorden der profetie spreken,
837 15, 1 | mond zal leggen, spreekt de Here,~
838 15, 3 | 3 En vrees niet voor de raadslagen tegen u en bekommert
839 15, 3 | en bekommert u niet over de ongelovigheid der tegensprekers.~
840 15, 4 | 4 Want al de ongelovigen zullen in hun
841 15, 5 | 5 Ziet, spreekt de Here, ik zal ongelukken
842 15, 5 | ik zal ongelukken over de aardbodem zenden, het zwaard,
843 15, 5 | aardbodem zenden, het zwaard, en de honger, en de dood, en de
844 15, 5 | zwaard, en de honger, en de dood, en de verderfenis;~
845 15, 5 | de honger, en de dood, en de verderfenis;~
846 15, 6 | 6 Omdat ongerechtigheid de overhand genomen heeft over
847 15, 6 | overhand genomen heeft over de ganse aarde, en haar schadelijke
848 15, 7 | 7 Daarom spreekt de Here:~
849 15, 8 | bloed roept tot mij; en de zielen der rechtvaardigen
850 15, 9 | zal ik hen wreken, spreekt de Here, en ik zal al het onschuldig
851 15, 13| 13 De akkerlieden, die het land
852 15, 14| 14 Wee de wereld, en hen, die daarin
853 15, 16| zal ongestadigheid zijn in de mensen, en de een zal de
854 15, 16| ongestadigheid zijn in de mensen, en de een zal de ander overweldigen,
855 15, 16| de mensen, en de een zal de ander overweldigen, en zullen
856 15, 16| hun koning niet vragen, en de vorsten zullen de weg van
857 15, 16| vragen, en de vorsten zullen de weg van hun handelingen
858 15, 18| vanwege hun hovaardij zullen de steden beroerd worden, de
859 15, 18| de steden beroerd worden, de huizen zullen verstoord
860 15, 18| zullen verstoord worden, en de mensen zullen vrezen.~
861 15, 19| 19 De ene mens zal met de andere
862 15, 19| 19 De ene mens zal met de andere geen medelijden hebben,
863 15, 19| goederen te roven, vanwege de honger naar brood, en de
864 15, 19| de honger naar brood, en de velerlei benauwdheid.~
865 15, 20| ik roep tezamen, spreekt de Here, al de koningen der
866 15, 20| tezamen, spreekt de Here, al de koningen der aarde om mij
867 15, 21| 21 Gelijk zij tot op de huidige dag mijn uitverkorenen
868 15, 21| schoot vergelden; dit spreekt de Here.~
869 15, 22| 22 Mijn hand zal de zondaar niet verschonen,
870 15, 23| toorn en heeft verteerd de fundamenten der aarde, en
871 15, 23| fundamenten der aarde, en de zondaars als aangestoken
872 15, 24| geboden niet houden, spreekt de Here.~
873 15, 26| 26 Want de Here kent al degenen, die
874 15, 27| 27 Want nu zijn de ongevallen over de aardbodem
875 15, 27| zijn de ongevallen over de aardbodem gekomen, en gij
876 15, 28| en zijn aankomst is van de opgang der zon.~
877 15, 29| menigte gedreven worden over de aarde, zodat zij allen zullen
878 15, 30| 30 Namelijk de Karmaniërs razende in hun
879 15, 30| en zullen tegen hen in de krijg staan, en zullen een
880 15, 31| 31 En na deze zullen de draken de overhand krijgen,
881 15, 31| na deze zullen de draken de overhand krijgen, zijnde
882 15, 32| kracht, en zullen zich op de vlucht begeven.~
883 15, 35| zwaard vergoten, zal tot de buik toe vloeien.~
884 15, 36| 36 En de mest der mensen zal komen
885 15, 36| mensen zal komen tot aan de gordel der kemelen, en daar
886 15, 37| 37 En die de onstuimigheid zien, zullen
887 15, 39| 39 En de winden uit het oosten zullen
888 15, 39| winden uit het oosten zullen de overhand nemen, en zullen
889 15, 39| en zullen dat openen, met de wolk die het in zijn onstuimigheid
890 15, 39| verschrikking te maken aan de oosten wind en westenwind.~
891 15, 40| zich verheffen, opdat zij de gehele aarde verschrikken
892 15, 41| en veel water, zodat al de velden, en al de beken door
893 15, 41| zodat al de velden, en al de beken door de menigte des
894 15, 41| velden, en al de beken door de menigte des waters vervuld
895 15, 42| 42 En zullen de steden nederwerpen, en de
896 15, 42| de steden nederwerpen, en de muren, en de bergen, en
897 15, 42| nederwerpen, en de muren, en de bergen, en de heuvelen,
898 15, 42| muren, en de bergen, en de heuvelen, en de bomen der
899 15, 42| bergen, en de heuvelen, en de bomen der bossen, en het
900 15, 44| zullen dat gesternte en al de onstuimigheid over haar
901 15, 44| uitgieten, en het stof en de rook zal opgaan tot de hemel
902 15, 44| en de rook zal opgaan tot de hemel toe, en allen die
903 15, 46| die een gezellin zijt van de hoop Babylons, en een eer
904 15, 48| 48 Gij hebt de gehate stad altijd willen
905 15, 48| en vonden, daarom spreekt de Here:~
906 15, 49| worden door het geweld, en de dood,~
907 15, 50| 50 En de heerlijkheid uwer kracht
908 15, 50| bloem verdorren, wanneer de hitte zal opgaan, die over
909 15, 51| geslagen en getuchtigd is door de vrouwen, zodat de machtigen,
910 15, 51| is door de vrouwen, zodat de machtigen, en de boelen,
911 15, 51| zodat de machtigen, en de boelen, u niet zullen kunnen
912 15, 52| u jaloers zijn? spreekt de Here.~
913 15, 54| 54 Versier nu de schoonheid uws aanschijns!~
914 15, 56| uitverkorenen zult doen, spreekt de Here, alzo zal de Here u
915 15, 56| spreekt de Here, alzo zal de Here u doen, en zal u ten
916 15, 57| zullen verdelgd worden, en al de uwen zullen in het veld
917 15, 58| 58 En die op de bergen zijn, zullen van
918 15, 59| ongelukkigen, gij zult over de zee wijken, en u zal daar
919 15, 60| het doortrekken zullen zij de verslagen stad in stukken
920 15, 63| roof maken, en zij zullen de heerlijkheid uws aanschijns
921 16, 6 | het bos? of het vuur in de stoppelen blussen als het
922 16, 8 | 8 De almachtige Here zendt ongeval
923 16, 11| 11 De Here zal dreigen, en wie
924 16, 12| beeft met zijn fundamenten; de zee bruist van de diepte
925 16, 12| fundamenten; de zee bruist van de diepte op, en haar baren
926 16, 12| aanschijn des Heren, en van de heerlijkheid zijner kracht.~
927 16, 13| Want zijn rechterhand, die de boog spant is sterk; zijn
928 16, 13| zullen geschoten worden tegen de einden der aarde.~
929 16, 14| wederkeren, totdat het op de aarde komt.~
930 16, 15| geblust worden totdat het de fundamenten der aarde zal
931 16, 16| 16 Gelijk de pijl niet wederkeert, die
932 16, 16| is geschoten, zo zullen de ongevallen niet wederkeren,
933 16, 16| niet wederkeren, die over de aarde zijn gezonden.~
934 16, 18| het begin der krijgen, en de machtigen zullen bevreesd
935 16, 19| ik in deze doen, wanneer de ongevallen zullen komen?~
936 16, 21| ongerechtigheden, en zullen de geselen niet altijd gedenken.~
937 16, 22| 22 Ziet de leeftocht zal goedkoop zijn
938 16, 22| toebereid is, maar dan zullen de ongevallen spruiten op aarde,
939 16, 23| vergaan, en het zwaard zal de anderen verderven, die van
940 16, 23| anderen verderven, die van de hongersnood zullen overgebleven
941 16, 24| 24 En de doden zullen als drek weggeworpen
942 16, 24| land zal woest gelaten, en de steden zullen ternedergeworpen
943 16, 26| 26 De bomen zullen vruchten geven,
944 16, 27| 27 De druif zal rijp worden, en
945 16, 29| verstoken zullen hebben in de dichte bossen, en in de
946 16, 29| de dichte bossen, en in de kloven der steenrotsen.~
947 16, 31| overgelaten, bij degenen, die de wijngaard naarstig doorzoeken.~
948 16, 34| 34 De maagden zullen treuren,
949 16, 34| geen bruidegoms hebben; de vrouwen zullen treuren,
950 16, 35| Haar bruidegoms zullen in de krijg omkomen, en haar mannen
951 16, 37| neemt dat aan, en gelooft de goden niet, waarvan de Here
952 16, 37| gelooft de goden niet, waarvan de Here spreekt.~
953 16, 38| 38 Ziet de ongevallen genaken, en zullen
954 16, 39| een zwangere vrouw, die na de negen maanden haar zoon
955 16, 39| haar zoon baart, wanneer de tijd van haar baren nabij
956 16, 39| of drie tevoren, zo gaan de kindsweeën door haar lichaam,
957 16, 39| lichaam, en als het kind nu in de geboorte is, zo vertoeven
958 16, 40| 40 Zo zullen de ongevallen niet vertoeven
959 16, 40| vertoeven op aarde te komen, en de wereld zal zuchten, en de
960 16, 40| de wereld zal zuchten, en de smarten zullen haar omvangen.~
961 16, 41| zijt in het ongeval zo, als de vreemdelingen der aarde.~
962 16, 44| wijngaard snijdt, als een die de druiven niet zal lezen.~
963 16, 45| ten huwelijk begeven, als de weduwnaars.~
964 16, 47| Want hun vruchten zullen de vreemden maaien, en zullen
965 16, 47| gevangen nemen, want tot de gevangenis en tot hongersnood
966 16, 49| hunner zonden wil, spreekt de Here.~
967 16, 51| 51 Zo zal ook de gerechtigheid ijveren tegen
968 16, 51| gerechtigheid ijveren tegen de ongerechtigheid, wanneer
969 16, 53| weinig tijds is het, en de ongerechtigheid zal van
970 16, 53| ongerechtigheid zal van de aarde weggenomen worden
971 16, 53| aarde weggenomen worden en de gerechtigheid zal over u
972 16, 54| 54 De zondaar zegge niet, dat
973 16, 54| niet gezondigd voor God de Here en voor zijn heerlijkheid.~
974 16, 55| 55 Ziet de Here kent alle daden en
975 16, 56| 56 Want hij heeft gezegd: De aarde worde, en zij is geworden,
976 16, 56| en zij is geworden, en de hemel worde, en hij is geworden.~
977 16, 57| En door zijn woord zijn de sterren gefundeerd, en hij
978 16, 58| 58 Hij is het die de afgrond doorgrondt, en zijn
979 16, 58| doorgrondt, en zijn schatten; die de zee afmeet, en haar begrip.~
980 16, 59| 59 Die de zee besloten heeft in het
981 16, 59| het midden der wateren, en de aarde gehangen heeft op
982 16, 59| aarde gehangen heeft op de wateren door zijn woord.~
983 16, 60| 60 Die de hemel uitspant als een gewelf;
984 16, 60| gewelf; bij heeft die over de wateren bevestigd.~
985 16, 61| 61 Die in de woestijn waterfonteinen
986 16, 61| waterfonteinen heeft gesteld, en op de spitsen der bergen watermeren,
987 16, 61| rivieren uit te geven van de hoge rotssteen, om het aardrijk
988 16, 62| 62 Die de mens gemaakt heeft, en zijn
989 16, 62| des lichaams, en heeft hem de geest, het leven en het
990 16, 63| 63 En de adem des almachtigen Gods
991 16, 63| alle verborgen dingen in de diepten der aarde.~
992 16, 66| worden, als uw zonden voor de mensen zullen voortkomen,
993 16, 68| 68 Ziet, God is de rechter, vreest hem; laat
994 16, 69| 69 Want ziet, de hitte van een grote menigte
995 16, 69| wegrukken en zullen hen doden om de afgoden te zijn tot een
996 16, 71| plaats tot plaats, en in de omliggende steden zal grote
997 16, 74| 74 Dan zal de beproeving mijner uitverkorenen
998 16, 75| mijn geliefden, spreekt de Here: ziet, de dagen der
999 16, 75| spreekt de Here: ziet, de dagen der verdrukking zijn
1000 16, 77| en bevelen houdt, spreekt de Here, ziet toe dat uw zonden
1-500 | 501-1000 |