Chapter, Verse
1 1, 4 | Heren geschiedde tot mij en sprak:~
2 4, 3 | En hij antwoordde mij en sprak: Ik ben tot u gezonden om
3 4, 5 | 5 Toen sprak ik: Zeg aan mij Here; en
4 5, 15| die gekomen was en met mij sprak, hield mij op, en versterkte
5 5, 35| Dat kunt gij niet. Doch ik sprak: Waarom Here? Waartoe ben
6 5, 38| 38 En ik sprak: O heersende Here, wie is
7 5, 41| 41 En ik sprak: Maar zie, Here, gij zijt
8 5, 45| 45 Toen sprak ik: Gelijk gij tot uw knecht
9 6, 17| hoorde, en zie een stem sprak, en haar geluid was als
10 6, 29| geschiedde, toen hij met mij sprak, dat ik hem allengskens
11 6, 30| 30 En hij sprak tot mij: Ik ben gekomen
12 7, 10| 10 En ik sprak: Het is zo Here; en hij
13 7, 59| dat leven, waarvan Mozes sprak tot het volk, toen hij leefde,
14 9, 14| 14 En ik antwoordde en sprak: Ik heb voor deze gezegd,
15 9, 16| 16 En hij antwoordde en sprak tot mij:~
16 9, 38| deze dingen in mijn hart sprak, zo zag ik om met mijn ogen,
17 10, 5 | ik bezig was, varen, en sprak met gramschap tot haar,
18 10, 19| 19 Toen sprak ik verder met haar en zeide:~
19 10, 25| geschied, toen ik met haar sprak, dat haar aangezicht en
20 11, 7 | stond op zijn klauwen, en sprak tot zijn vederen, en zeide:~
21 12, 1 | toen de leeuw deze woorden sprak tot de arend, dat ik zag,~
22 14, 43| aten zij, doch des daags sprak ik, en des nachts zweeg
23 14, 45| de Allerhoogste tot mij sprak, en zeide: Stel de eerste
|