Chapter, Verse
1 2, 12| welriekende zalf; zij zullen noch arbeiden, noch moede worden.~
2 2, 12| zij zullen noch arbeiden, noch moede worden.~
3 4, 8 | afgrond niet nedergedaald, noch tot nog toe in de hel; en
4 5, 40| mijn oordeel niet vinden, noch de eigenlijke liefde, die
5 5, 44| Schepper niet voorkomen, noch de wereld op eenmaal dragen,
6 7, 45| zalig maken die verloren is, noch tenonderbrengen, die overwonnen
7 7, 60| hebben hem niet geloofd, noch ook de profeten na hem,
8 8, 41| zijn niet worden behouden, noch alle, die geplant zijn wortelen
9 10, 4 | blijven, en niet te eten noch te drinken, en zonder ophouden
10 11, 22| werden niet meer gezien, noch de twee vederkens.~
11 11, 45| arend! verschijn niet meer, noch uw gruwelijke vleugelen,
12 11, 45| uw gruwelijke vleugelen, noch uw snode vederkens, noch
13 11, 45| noch uw snode vederkens, noch uw boze hoofden, noch uw
14 11, 45| vederkens, noch uw boze hoofden, noch uw kwade klauwen, noch uw
15 11, 45| noch uw kwade klauwen, noch uw geheel onnut lichaam,~
16 13, 9 | op, en hield geen zwaard noch enig krijgsgeweer, maar
17 13, 28| dat hij geen zwaard hield, noch enig krijgsgeweer, en zijn
18 13, 52| dingen niet kondt doorgronden noch weten, die in de diepte
19 14, 21| die door u gedaan zijn, noch de werken die geschieden
20 14, 36| dan niemand nu tot mij, noch vrage naar mij deze veertig
21 16, 52| hun niet gelijk worden, noch hun werken.~
|