Chapter, Verse
1 3, 5 | lichaam gegeven, dat geen leven had doch het was ook een
2 4, 12| dat wij nog levende zouden leven in goddeloosheid, en zouden
3 4, 24| als sprinkhanen, en ons leven verbaasdheid is en vrees,
4 4, 51| ik tot in die dagen zal leven, of wat zal het in die dagen
5 4, 52| dele zeggen, maar van uw leven ben ik niet gezonden u te
6 5, 4 | nu de Allerhoogste u laat leven, zo zult gij na de derde
7 6, 21| maanden, en deze zullen leven en opgewekt worden,~
8 7, 14| 14 Indien dan degenen die leven, niet pogen in te gaan door
9 7, 21| wat zij zouden doen om te leven, en wat zij zouden onderhouden
10 7, 39| degene, die dood was, dat hij leven mocht;~
11 7, 47| de mensen tegenwoordig te leven in droefheid, en als zij
12 7, 59| 59 Want dit is dat leven, waarvan Mozes sprak tot
13 7, 59| en zeide: Verkiest u het leven, opdat gij leeft.~
14 8, 5 | gegeven, dan alleen dit leven.~
15 8, 6 | die verdorven is kunnen leven, die de plaats van een mens
16 8, 60| geweest tegen die, die hun het leven bereid had.~
17 9, 10| hebben, toen zij in het leven weldaden ontvingen.~
18 13, 55| 55 Gij hebt uw leven gericht door wijsheid, en
19 14, 22| laatste tijden zullen willen leven, ook leven mogen.~
20 14, 22| zullen willen leven, ook leven mogen.~
21 16, 62| heeft hem de geest, het leven en het verstand gegeven.~
|