Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
dezen 1
dezer 7
dichte 1
die 456
dien 1
dienaars 1
dienen 5
Frequency    [«  »]
1444 en
1000 de
461 het
456 die
412 ik
349 gij
341 zijn

Het vierde boek Ezra

IntraText - Concordances

die

    Chapter, Verse
1 1, 5 | kinderen hun ongerechtigheden, die zij tegen mij hebben begaan, 2 1, 9 | lang zal ik hen verdragen, die ik zo grote weldaden bewezen 3 1, 17| 17 Waar zijn de weldaden die ik u bewezen heb? Hebt gij 4 1, 32| profeten tot u gezonden die gij genomen en gedood hebt, 5 1, 35| volk dat nog komen zal. Die mij niet gehoord hebben, 6 1, 35| geen tekenen getoond heb, die zullen doen wat ik bevolen 7 1, 40| Zacharia, en Maleachi, die ook de engel des Heren genaamd 8 2, 1 | mijn knechten de profeten, die zij niet hebben willen horen, 9 2, 2 | 2 De moeder, die hen gebaard heeft, zegt 10 2, 5 | de moeder dezer kinderen, die mijn verbond niet hebben 11 2, 8 | 8 Wee u Assur! die de ongerechtigen bij u verbergt; 12 2, 9 | ligt, zo zal ik hun doen, die mij niet gehoord hebben, 13 2, 11| eeuwige tabernakelen geven, die ik genen bereid had.~ 14 2, 15| omhels uw kinderen; voed die op met blijdschap als een 15 2, 19| 19 En zoveel fonteinen die met melk en honig vlieten; 16 2, 19| en zeven grote bergen, die rozen en leliën hebben, 17 2, 26| 26 Van de knechten, die ik u gegeven heb, zal niemand 18 2, 31| 31 Gedenk aan uw kinderen die slapen, want ik zal ze uit 19 2, 34| ik tot u, gij heidenen, die dat hoort en verstaat: Verwacht 20 2, 34| geven, want hij is nabij, die aan het einde der wereld 21 2, 37| 37 Neemt de gave aan, die u aangeprezen wordt, en 22 2, 37| verheugt u, dankzeggende degene die u tot het hemels koninkrijk 23 2, 38| ziet het getal dergenen, die getekend zijn tot de maaltijd 24 2, 39| 39 Die van de schaduw dezer wereld 25 2, 39| wereld zijn overgegaan, die hebben sierlijke klederen 26 2, 40| uw in het wit gekleden, die de wet des Heren vervuld 27 2, 41| Het getal uwer kinderen, die gij gewenst hebt, is vol. 28 2, 42| berg Sion een grote hoop, die ik niet tellen kon, en zij 29 2, 43| aanzienlijke grootte, hoger dan die allen, en hij zette een 30 2, 45| en zeide: Deze zijn het, die de sterfelijke rok hebben 31 2, 46| engel: Wie is de jongeling die hun kronen opzet, en palmtakken 32 2, 47| zeide: Het is de Zoon Gods, die zij in de wereld hebben 33 2, 47| hen hogelijk te verheffen, die zo kloekmoedig voor de naam 34 3, 2 | en de overvloed dergenen, die te Babylon woonden.~ 35 3, 7 | te hebben, maar hij heeft die overtreden; en gij hebt 36 3, 9 | zondvloed komen over degenen, die de wereld bewoonden, en 37 3, 12| geschied, toen degenen, die op aarde woonden begonnen 38 3, 14| 14 Die hebt gij liefgehad, en hebt 39 3, 21| overwonnen, ja ook allen die van hem zijn geboren.~ 40 3, 25| vele jaren geschied, maar die deze stad bewoonden, zondigden 41 3, 28| 28 Handelen nu, die in Babylon wonen beter? 42 3, 34| schaal, en dergenen daartegen die in de wereld wonen, zo zal 43 3, 35| 35 Of wanneer hebben die op aarde wonen voor u niet 44 4, 1 | antwoordde mij de engel, die tot mij gezonden was, wiens 45 4, 4 | zal ik u ook de weg tonen, die gij begeert te zien, en 46 4, 5 | of roep mij de dag weer, die voorbijgegaan is.~ 47 4, 6 | zeide: Wie is er geboren die kan doen wat gij van mij 48 4, 10| tot mij: Uw eigen dingen, die met u zijn opgewassen, kunt 49 4, 11| verstaan de verdorvenheid die openbaar is voor mij?~ 50 4, 17| zand stond vast, en heeft die verhinderd.~ 51 4, 21| baren, alzo kunnen ook, die op de aarde wonen, alleen 52 4, 21| hetgeen op de aarde is, en die in de hemel wonen hetgeen 53 4, 23| dingen, maar van de dingen die onder ons dagelijks omgaan: 54 4, 25| hij doen met zijn naam, die over ons aangeroepen is? 55 4, 39| der zonden wil dergenen die op aarde wonen.~ 56 4, 42| 42 Want gelijk een die baart zich haast, om van 57 4, 50| de rook, zo is de maat, die voorbij is, overvloediger, 58 4, 51| Meent gij, dat ik tot in die dagen zal leven, of wat 59 4, 51| leven, of wat zal het in die dagen zijn?~ 60 5, 1 | dagen zullen komen, dat die op aarde wonen, zullen gegrepen 61 5, 2 | vermenigvuldigd worden boven deze, die gijzelf ziet, en boven die 62 5, 2 | die gijzelf ziet, en boven die gij eertijds gehoord hebt.~ 63 5, 6 | 6 En hij zal heersen, die niet verwachten die op de 64 5, 6 | heersen, die niet verwachten die op de aarde wonen, en het 65 5, 7 | een stem van zich geven, die velen niet kennen, allen 66 5, 11| Is ook de gerechtigheid, die rechtvaardig maakt, door 67 5, 15| 15 Maar de engel die gekomen was en met mij sprak, 68 5, 25| 25 En uit al die diepten der zee hebt gij 69 5, 27| en hebt een wet gegeven, die door allen goed gekend is, 70 5, 28| over gegeven? en hebt boven die wortel andere bereid, en 71 5, 29| zij hebben dat vertreden, die uw beloften tegenspraken, 72 5, 29| beloften tegenspraken, en die uw verbonden niet geloofden.~ 73 5, 31| engel tot mij gezonden is, die de vorige nacht tot mij 74 5, 33| volk liever, dan degene die het gemaakt heeft?~ 75 5, 36| mij: Vertel mij de dingen die nog niet zijn gekomen: en 76 5, 37| Open mij de binnenkameren die gesloten zijn, en breng 77 5, 37| te voorschijn de winden, die daarin besloten zijn: toon 78 5, 37| arbeid waarnaar gij vraagt om die te zien.~ 79 5, 38| heersende Here, wie is er die deze dingen kan zien, dan 80 5, 38| deze dingen kan zien, dan die bij de mensen zijn woning 81 5, 39| onverstandig, en hoe zou ik van die dingen kunnen spreken, welke 82 5, 40| doen kunt een der dingen, die gezegd zijn, zo zult gij 83 5, 40| noch de eigenlijke liefde, die ik mijn volk toegezegd heb.~ 84 5, 41| gij zijt nabij degenen, die tegen het einde zijn; wat 85 5, 41| einde zijn; wat zullen nu die doen, die voor mij geweest 86 5, 41| wat zullen nu die doen, die voor mij geweest zijn, of 87 5, 41| geweest zijn, of wij, of die na ons zijn zullen?~ 88 5, 43| niet maken, dat degenen die geweest zijn, en die nu 89 5, 43| degenen die geweest zijn, en die nu zijn, en die nog zijn 90 5, 43| zijn, en die nu zijn, en die nog zijn zullen, op eenmaal 91 5, 44| wereld op eenmaal dragen, die daarin geschapen zullen 92 5, 48| aarde gegeven, voor degenen die daarop gezaaid zijn tot 93 5, 50| gij mij gezegd hebt, is die nog jong; of genaakt zij 94 5, 51| zeide tot mij: Vraag degene die baart, en zij zal het u 95 5, 52| zeggen: Waarom zijn degenen, die gij gebaard hebt, nu niet 96 5, 52| nu niet gelijk degenen, die voor u zijn geweest, maar 97 5, 53| zelf zeggen: Anderen zijn die, welke in de sterke jeugd 98 5, 53| geboren zijn; en anderen, die omtrent de tijd des ouderdoms 99 5, 54| minder grootte zijt, dan die voor ulieden geweest zijn.~ 100 5, 55| 55 En die na ulieden komen, zullen 101 5, 55| dan gij, als schepselen die nu beginnen oud te worden, 102 6, 5 | eer de vonden dergenen, die nu zondigen, afkerig werden, 103 6, 5 | werden, en opgetekend waren die het geloof tot een schat 104 6, 16| 16 Daar men dan van die dingen spreekt, zo beeft 105 6, 20| 20 En als de wereld, die begint te vergaan zal toegezegeld 106 6, 25| 25 En een ieder, die van deze allen zal overblijven, 107 6, 25| waarvan ik u gezegd heb, die zal behouden worden, en 108 6, 26| 26 En de mensen, die aangenomen zijn, die de 109 6, 26| mensen, die aangenomen zijn, die de dood van hun geboorte 110 6, 28| zal te voorschijn komen, die zovele dagen zonder vrucht 111 6, 31| dan deze verkondigen, op die dag dat ik ze gehoord heb.~ 112 6, 32| gezien, en uw kuisheid, die gij van de jeugd aan hebt 113 6, 35| ik de drie weken vervulde die mij gezegd waren.~ 114 6, 41| van het firmament, en hebt die bevolen, dat zij onderscheid 115 6, 42| behouden, opdat er zouden zijn die daaruit voor u zouden dienen, 116 6, 44| en bloemen van kleuren, die men niet kan namaken, en 117 6, 46| zij de mens dienen zouden, die nog geschapen zou worden.~ 118 6, 48| bracht gedierten voort, die God door één wenk bevolen 119 6, 50| 50 En gij hebt die van elkander gescheiden. 120 6, 50| water verzameld was, kon die beide niet bevatten.~ 121 6, 52| een verslinding degene, die gij wilt, en wanneer gij 122 6, 54| 54 En bovendien ook Adam, die gij over al uw schepselen, 123 6, 54| gij over al uw schepselen, die gij gemaakt hebt, tot een 124 6, 54| heer hebt gesteld, en uit die komen wij allen voort, ook 125 6, 56| 56 Doch de andere volken, die van Adam ook geboren zijn, 126 6, 56| vergeleken met de druppel, die van een vat valt.~ 127 6, 57| 57 En nu Here, ziet die volken, welke als niets 128 6, 58| eerstgeborene, uw eniggeborene, en die waarover gij ijvert, zijn 129 7, 1 | engel tot mij gezonden is, die de eerste nachten tot mij 130 7, 2 | Ezra, en hoor de woorden, die ik gekomen ben tot u te 131 7, 14| 14 Indien dan degenen die leven, niet pogen in te 132 7, 18| zij het wijde hopen, want die goddeloos hebben geleefd, 133 7, 18| goddeloos hebben geleefd, die hebben ook het enge gedragen, 134 7, 20| verloren, omdat de wet Gods, die voorgesteld is, verzuimd 135 7, 21| ernstig geboden degenen die komen zouden, als zij kwamen, 136 7, 26| geschieden, dat de tekenen, die ik u voorzegd heb, zullen 137 7, 26| openbaar vertoond worden, die nu met aarde overtogen is.~ 138 7, 27| 27 En een ieder, die van de voorzegde onheilen 139 7, 28| geopenbaard worden met degenen die bij hem zijn, en die overgebleven 140 7, 28| degenen die bij hem zijn, en die overgebleven zijn, zullen 141 7, 29| 29 En na die jaren zal mijn Zoon Christus 142 7, 29| sterven, en alle mensen die adem hebben.~ 143 7, 31| geschieden, dat de wereld die nog niet ontwaakt is, zal 144 7, 32| de aarde zal wedergeven die in haar slapen, en het stof 145 7, 32| slapen, en het stof degenen die daarin met stilte wonen, 146 7, 32| zullen de zielen wedergeven, die hun toevertrouwd zijn.~ 147 7, 36| en Mozes voor de vaderen, die in de woestijn gezondigd 148 7, 37| 37 En die na hem geweest zijn voor 149 7, 38| 38 David voor die grote slachting, en Salomo 150 7, 38| en Salomo voor degenen, die kwamen om geheiligd te worden.~ 151 7, 39| 39 En Elia voor degenen, die de regen ontvingen, en voor 152 7, 39| ontvingen, en voor degene, die dood was, dat hij leven 153 7, 45| 45 Want dan zal niemand die kunnen zalig maken die verloren 154 7, 45| niemand die kunnen zalig maken die verloren is, noch tenonderbrengen, 155 7, 45| is, noch tenonderbrengen, die overwonnen heeft.~ 156 7, 48| geweest, maar ook de onze, die van u zijn gekomen.~ 157 7, 52| wordt, om hen te beschermen, die lijdzaam geleefd hebben, 158 7, 55| de aangezichten dergenen, die zich onthouden hebben, blinken 159 7, 57| de bedenking des strijds, die de mens op aarde geboren, 160 7, 60| na hem, ja ook niet mij, die tot hen gezegd heeft,~ 161 7, 62| hij zich hunner ontfermt, die nog in de wereld niet zijn 162 7, 63| 63 En dat hij zich die ontfermt, die zich bekeren 163 7, 63| dat hij zich die ontfermt, die zich bekeren tot zijn wet.~ 164 7, 64| lankmoedigheid aan degenen, die gezondigd hebben, als zijn 165 7, 66| menigvuldige barmhartigheid degenen die tegenwoordig zijn, en die 166 7, 66| die tegenwoordig zijn, en die voorbij zijn, en nog zijn 167 7, 67| worden gemaakt, met degenen, die daarin erfenis zullen hebben.~ 168 7, 68| goedheid, opdat degenen, die ongerechtigheid gedaan hebben, 169 7, 69| niet vergaf aan degenen, die door zijn woord zijn geheeld, 170 8, 6 | voortkomen, vanwaar zal een ieder die verdorven is kunnen leven, 171 8, 6 | verdorven is kunnen leven, die de plaats van een mens beslaat?~ 172 8, 14| 14 Indien gij dan die verderft, die met zo grote 173 8, 14| Indien gij dan die verderft, die met zo grote moeite is voortgebracht, 174 8, 17| de overtredingen van ons die op aarde wonen;~ 175 8, 18| snelheid gehoord des Rechters, die komende is.~ 176 8, 20| opgenomen. En ik zeide: Here, die de eeuwigheid bewoont, wiens 177 8, 26| uws volks, maar degenen, die u in waarheid dienen.~ 178 8, 27| heidenen, maar op degenen, die uw getuigenissen met smarten 179 8, 28| gedenk niet aan degenen, die vals voor u hebben gewandeld, 180 8, 28| gewandeld, maar aan degenen die naar uw wil uw vreze bekend 181 8, 29| niet verderven degenen, die als vee geleefd hebben; 182 8, 29| geleefd hebben; maar zie die aan, die uw wet heerlijk 183 8, 29| hebben; maar zie die aan, die uw wet heerlijk geleerd 184 8, 30| vertoorn u niet over degenen, die erger dan beesten geoordeeld 185 8, 30| geoordeeld zijn: maar heb die lief, welke altijd op uw 186 8, 31| barmhartig genoemd om onzentwil, die zondaren zijn.~ 187 8, 32| worden, over ons namelijk, die geen werken der gerechtigheid 188 8, 35| waarheid, daar is niemand van die geboren zijn, die niet goddeloos 189 8, 35| niemand van die geboren zijn, die niet goddeloos heeft gehandeld, 190 8, 35| gehandeld, en van degenen die u belijden, die niet misdaan 191 8, 35| degenen die u belijden, die niet misdaan heeft.~ 192 8, 36| ontfermen over degenen, die het wezen der goede werken 193 8, 38| gedenken aan het werk dergenen, die gezondigd hebben, vóór de 194 8, 41| planten plant, maar alle die in de tijd gezaaid zijn 195 8, 41| worden behouden, noch alle, die geplant zijn wortelen krijgen, 196 8, 41| wortelen krijgen, zo ook alle, die in de wereld gezaaid zijn, 197 8, 44| desgelijks verloren de mens, die door uw handen is geschapen, 198 8, 44| dingen hebt geschapen, en die gij het zaad des landmans 199 8, 50| jammerlijke ellende hun overkomen, die de wereld in de laatste 200 8, 51| heerlijkheid van degenen, die u gelijk zijn.~ 201 8, 55| van de veelheid dergenen, die verloren gaan.~ 202 8, 60| 60 Maar ook zij, die geschapen zijn, hebben de 203 8, 60| de naam bevlekt desgenen die hen gemaakt heeft, en zijn 204 8, 60| ondankbaar geweest tegen die, die hun het leven bereid 205 8, 60| ondankbaar geweest tegen die, die hun het leven bereid had.~ 206 8, 62| maar u, en andere weinigen, die u gelijk zijn. En ik antwoordde, 207 8, 63| veelheid der tekenen getoond, die gij in de laatste dagen 208 9, 1 | wanneer een deel der tekenen, die voorzegd zijn, zal voorbij 209 9, 2 | beginnen te bezoeken de wereld, die door hem gemaakt is.~ 210 9, 4 | heeft, van de dagen aan, die voor u van den beginne geweest 211 9, 7 | geschieden dat een iegelijk, die behouden zal worden, en 212 9, 7 | behouden zal worden, en die door zijn werken zal kunnen 213 9, 8 | mijn palen; want ik heb mij die geheiligd van de eeuwen 214 9, 9 | zullen niet ontfermd worden, die mijn wegen misbruikt hebben, 215 9, 9 | wegen misbruikt hebben, en die zullen in pijn wonen, die 216 9, 9 | die zullen in pijn wonen, die ze verworpen en veracht 217 9, 10| 10 Want die mij niet gekend hebben, 218 9, 11| 11 En die van mijn wet een walg gehad 219 9, 12| plaats van berouw open was, die het niet verstonden, maar 220 9, 13| rechtvaardigen, voor wie en om welke die wereld zal zijn, zullen 221 9, 15| Dat er meer in getal zijn die verloren gaan, dan die behouden 222 9, 15| zijn die verloren gaan, dan die behouden worden, gelijk 223 9, 18| Waarlijk, als ik voor degenen, die nu zijn, de wereld bereidde 224 9, 18| zijn, de wereld bereidde die nog niet was geschapen om 225 9, 19| zijn de zeden dergenen, die geschapen zijn in deze wereld, 226 9, 19| geworden door een oogst, die niet ophoudt, en door een 227 9, 19| ophoudt, en door een wet die niet kan doorgrond worden.~ 228 9, 20| gevaar om der gedachten wil, die daarin waren voortgekomen.~ 229 9, 22| de menigte verloren ga, die zonder oorzaak voortgekomen 230 9, 29| een onvruchtbare plaats, die van niemand wordt betreden, 231 9, 32| 32 Doch onze vaderen, die de wet ontvingen, hebben 232 9, 33| 33 Want die ze ontvangen hebben, zijn 233 9, 36| niet geschied, want wij die de wet ontvangen hebben, 234 10, 9 | zeggen, dat zij is degene, die de ondergang moet betreuren 235 10, 9 | betreuren van zo velen, die op haar wassen.~ 236 10, 11| moeten treuren dan deze, die zo groot een menigte verloren 237 10, 12| vrucht mijns lijfs verloren, die ik met smarten gebaard en 238 10, 14| ook haar vrucht de mens, die haar van den beginne gebouwd 239 10, 20| zegt, maar volg de raad, die u gegeven wordt, want wat 240 10, 22| zijn bevlekt, en de naam die over ons aangeroepen wordt 241 10, 23| overgegeven in handen van degenen die haar haten.~ 242 10, 28| Waar is Uriël de engel, die van den beginne tot mij 243 10, 41| 41 De vrouw, die gij hebt zien treuren, zijt 244 10, 44| 44 Deze vrouw, die gij gezien hebt is Sion, 245 10, 48| nedergevallen; dit is de val, die Jeruzalem is overkomen.~ 246 10, 49| troosten, en van deze dingen die gebeurd zijn, moest u dit 247 10, 54| 54 Want in die plaats kon ook geen werk 248 10, 58| 58 De nacht nu die morgen wezen zal, zult gij 249 10, 59| En de Allerhoogste zal u die gezichten der hoogste dingen 250 10, 59| tonen, welke de Allerhoogste die doen zal, die op aarde in 251 10, 59| Allerhoogste die doen zal, die op aarde in de laatste dagen 252 10, 60| 60 En ik sliep die nacht, en de volgende, gelijk 253 11, 5 | op aarde, en over allen die daarop wonen.~ 254 11, 6 | niet een van de schepselen die op aarde zijn.~ 255 11, 11| En ik telde zijn vederen, die tegen de andere gewassen 256 11, 11| gewassen waren, en ziet, die waren acht.~ 257 11, 16| 16 Hoort gij, die zo lange tijd het aardrijk 258 11, 20| en onder haar waren enige die ze verkregen, maar verdwenen 259 11, 23| arends, dan twee hoofden, die in rust waren, en zes vederkens.~ 260 11, 25| 25 En ik zag, en ziet, die onder de vleugelen waren, 261 11, 28| ik zag, en ziet, de twee die nog overig waren, dachten 262 11, 29| zo is een van de hoofden die rustten, dat het middelste 263 11, 31| keerde zich om, met degenen die bij hem waren, en verslond 264 11, 31| en verslond twee vederen die onder de vleugelen waren, 265 11, 32| heerste daarop, over allen die de aarde met veel arbeid 266 11, 32| aardbodem, over al de vleugelen, die daar geweest waren.~ 267 11, 34| aarde, en over degenen, die daarin wonen.~ 268 11, 36| 36 En ik hoorde een stem die tot mij zeide: Zie tegenover 269 11, 37| een leeuw, als een leeuw die brult, van het bos snel 270 11, 39| overgebleven is van de vier dieren, die ik de heerschappij had gegeven 271 11, 40| dieren heeft overwonnen, die voorbij zijn, en door zijn 272 11, 42| zachtmoedige verdrukt, en die in rust waren beledigd, 273 11, 42| woningen afgebroken dergenen, die vruchten brachten, en hebt 274 11, 42| ternedergeworpen dergenen, die u niet beschadigen.~ 275 11, 46| barmhartigheid desgenen die haar gemaakt heeft.~ ~ 276 12, 2 | doch de vier vleugelen, die tot hetzelve overgegaan 277 12, 11| 11 De arend, die gij hebt zien opkomen van 278 12, 13| vreselijker zijn dan al de rijken, die daarvoor geweest zijn.~ 279 12, 16| van de twaalf vleugelen, die gij gezien hebt.~ 280 12, 17| 17 En wat aangaat de stem die gesproken heeft, en die 281 12, 17| die gesproken heeft, en die gij gehoord hebt, uitgaande 282 12, 19| acht onderste vleugelen, die vast waren aan zijn vleugelen.~ 283 12, 20| zijn zullen, en twee van die zullen vergaan.~ 284 12, 21| vier behouden worden in die tijd, als zijn einde zal 285 12, 22| hebt gezien drie hoofden die rustten.~ 286 12, 24| 24 En over degenen, die daarin wonen; en dat met 287 12, 24| veel moeite boven allen die voor hen geweest zijn; daarom 288 12, 25| 25 Want het zijn die, welke zijn goddeloosheid 289 12, 27| 27 Doch de twee, die overgebleven zullen zijn, 290 12, 28| enen zal verslinden hem die met hem is, maar nochtans 291 12, 29| gezien hebt twee vederen, die van onder de vleugelen over 292 12, 30| verklaring: Deze zijn het die de Allerhoogste behouden 293 12, 31| ook een leeuw gezien hebt, die gij zaagt uit het bos ontwaken, 294 12, 31| ongerechtigheid, door al zijn redenen die gij gehoord hebt.~ 295 12, 32| 32 Deze is de wind, die de Allerhoogste tot het 296 12, 34| van de ellende, namelijk die op mijn palen zullen ontkomen 297 12, 35| 35 Dit is de droom, die gij gezien hebt, en dit 298 12, 37| schrijf al deze dingen, die gij gezien hebt, in een 299 12, 45| niet beter dan degenen, die daar gestorven zijn; en 300 12, 49| zijn huis, en ik zal na die dagen tot u komen.~ 301 12, 51| is mij spijs geworden in die dagen.~ ~ ~ ~ 302 13, 2 | een wind op van de zee, die al haar baren bewoog.~ 303 13, 4 | daar ontbrandden allen die daar hoorden, gelijk de 304 13, 5 | een menigte van mensen, die men niet tellen kon, van 305 13, 5 | winden des hemels, opdat zij die man zouden beoorlogen, die 306 13, 5 | die man zouden beoorlogen, die van de zee was opgekomen.~ 307 13, 8 | daarna zag ik, en ziet, allen die tezamen vergaderd waren 308 13, 11| geweld over de menigte, die bereid was om te strijden, 309 13, 13| sommigen leidende hen uit die zouden geofferd worden, 310 13, 16| mijn gemoed, wee degenen, die overgelaten zijn geweest 311 13, 16| overgelaten zijn geweest in die dagen; en veel meer, wee 312 13, 16| veel meer, wee degenen, die niet zijn overgelaten geweest.~ 313 13, 17| 17 Want die niet overgelaten zijn geweest, 314 13, 17| overgelaten zijn geweest, die waren treurig.~ 315 13, 18| 18 Ik versta nu de dingen die weggelegd zijn tot op de 316 13, 18| mitsgaders ook degenen die overgelaten zijn.~ 317 13, 20| gevaar, en nu zie de dingen die in het laatste geschieden 318 13, 22| gij van deze gezegd hebt, die overgelaten zijn, daarvan 319 13, 23| 23 Die het gevaar gedragen zal 320 13, 23| gevaar gedragen zal hebben in die tijd, die zal zichzelf hier 321 13, 23| zal hebben in die tijd, die zal zichzelf hier bewaard 322 13, 23| zichzelf hier bewaard hebben; die in het gevaar gevallen zijn, 323 13, 23| gevallen zijn, deze zijn het die de werken hebben, en het 324 13, 24| 24 Zo weet dan, dat die zaliger zullen zijn die 325 13, 24| die zaliger zullen zijn die overgelaten zijn, dan die 326 13, 24| die overgelaten zijn, dan die gestorven zijn.~ 327 13, 26| 26 Deze is het, die de Allerhoogste nu vele 328 13, 26| nu vele tijden bewaart, die door zichzelf zijn schepsel 329 13, 26| tot orde brengen degenen, die overgelaten zijn.~ 330 13, 28| verdierf de ganse menigte die gekomen was om hem te bestrijden, 331 13, 29| beginnen te verlossen degenen, die op aarde zijn.~ 332 13, 30| zinnen komen over degenen, die de aarde bewonen.~ 333 13, 32| en de tekenen gebeuren, die ik u tevoren getoond heb, 334 13, 32| Zoon geopenbaard worden die gij als een man hebt zien 335 13, 33| in zijn land zijn krijg, die hij tegen de andere had, 336 13, 37| zal de dingen bestraffen, die de volken uitgevonden hebben, 337 13, 38| 38 Die met de vlam worden vergeleken; 338 13, 38| zonder arbeid, door de wet, die met vuur wordt vergeleken.~ 339 13, 40| Deze zijn de tien stammen, die uit hun land gevangen zijn 340 13, 40| dagen van de koning Hosea, die Salmanasser de koning der 341 13, 42| hun rechten onderhouden, die zij in hun land niet gehouden 342 13, 45| anderhalf jaar, daarom wordt die landstreek Assareth genoemd.~ 343 13, 48| 48 Doch die overgelaten zijn van uw 344 13, 48| van uw volk, zijn deze, die binnen mijn landpalen gevonden 345 13, 49| verderven de menigte dergenen, die uit de volken vergaderd 346 13, 52| doorgronden noch weten, die in de diepte der zee zijn, 347 13, 52| zien mijn Zoon, of degenen, die bij hem zijn, dan op die 348 13, 52| die bij hem zijn, dan op die dag.~ 349 13, 53| verklaring van de droom, die gij gezien hebt, en om welks 350 13, 54| bezig gehouden, en hebt die gezocht.~ 351 13, 56| ik u getoond de schatten die bij de Allerhoogste zijn, 352 13, 57| prijzende, vanwege de wonderen die hij van tijd tot tijd deed;~ 353 14, 8 | 8 De tekenen die ik gedroomd heb, en de dromen 354 14, 8 | gedroomd heb, en de dromen die gij gezien hebt, en de verklaringen, 355 14, 8 | hebt, en de verklaringen, die gij gehoord hebt, die zult 356 14, 8 | verklaringen, die gij gehoord hebt, die zult gij in uw hart wegleggen.~ 357 14, 14| ene zijde de raadslagen die u allerbezwaarlijkst zijn, 358 14, 16| vermenigvuldigd worden, over degenen die haar bewonen.~ 359 14, 19| bestraffen. Doch wie zal die vermanen, die hierna zullen 360 14, 19| Doch wie zal die vermanen, die hierna zullen geboren worden?~ 361 14, 20| wereld in duisternis, en die daarin wonen zijn zonder 362 14, 21| daarom weet niemand de dingen die door u gedaan zijn, noch 363 14, 21| gedaan zijn, noch de werken die geschieden zullen.~ 364 14, 22| geschied is, aangaande de zaken die in uw wet geschreven waren, 365 14, 22| vinden, en dat degenen, die in de laatste tijden zullen 366 14, 25| dingen voleindigd zijn, die gij zult beginnen te schrijven.~ 367 14, 30| wet des levens ontvangen, die zij niet hebben gehouden, 368 14, 30| zij niet hebben gehouden, die ook gijlieden na hen hebt 369 14, 31| hebt de wegen niet gehouden die de Allerhoogste bevolen 370 14, 42| dat zij schreven de dingen die in verrukkingen der zinnen 371 14, 45| Stel de eerste dingen, die gij geschreven hebt, in 372 14, 46| gij behouden, opdat gij die de wijzen onder het volk 373 15, 1 | woorden der profetie spreken, die ik in uw mond zal leggen, 374 15, 8 | over hun goddeloosheid, die zij roekeloos begaan, en 375 15, 12| worden, en met straffen, die God over hetzelve brengen 376 15, 13| 13 De akkerlieden, die het land bouwen, zullen 377 15, 14| 14 Wee de wereld, en hen, die daarin wonen.~ 378 15, 22| niet ophouden over degenen, die onschuldig bloed vergieten 379 15, 24| 24 Wee hen die zondigen, en mijn geboden 380 15, 26| de Here kent al degenen, die tegen hem zondigen, daarom 381 15, 29| zullen vrezen en beven, die hen horen;~ 382 15, 31| spannen om met grote kracht die te vervolgen.~ 383 15, 37| 37 En die de onstuimigheid zien, zullen 384 15, 39| dat openen, met de wolk die het in zijn onstuimigheid 385 15, 40| grote en sterke wolken, die vol onstuimigheid zijn met 386 15, 40| verschrikken met degenen, die daarop wonen, en zij zullen 387 15, 43| tot Babylon toe, en zullen die verstoren.~ 388 15, 44| gezamenlijk tot deze komen en die omlegeren, en zullen dat 389 15, 44| tot de hemel toe, en allen die rondom haar zijn zullen 390 15, 45| 45 En die in haar zullen overblijven, 391 15, 45| haar zullen overblijven, die zullen degenen dienen, die 392 15, 45| die zullen degenen dienen, die hen verschrikt hebben.~ 393 15, 46| 46 En gij Azië, die een gezellin zijt van de 394 15, 47| en roemen op haar boelen, die met u altijd begeerd hebben 395 15, 50| wanneer de hitte zal opgaan, die over u zal gebracht worden.~ 396 15, 51| worden als een arme deerne, die geslagen en getuchtigd is 397 15, 58| 58 En die op de bergen zijn, zullen 398 16, 3 | u gezonden, en wie is er die het zal afkeren?~ 399 16, 4 | aangestoken, en wie is er die het zal blussen?~ 400 16, 5 | u gezonden, en wie is er die het zal afweren?~ 401 16, 6 | iemand een leeuw afweren, die hongerig is in het bos? 402 16, 7 | iemand een pijl afweren, die van een sterk schutter is 403 16, 8 | ongeval over, en wie is er die het zal verdrijven?~ 404 16, 9 | uitgegaan, en wie is er die het zal blussen?~ 405 16, 13| 13 Want zijn rechterhand, die de boog spant is sterk; 406 16, 13| zijn pijlen zijn scherp die door hem geschoten worden. 407 16, 16| de pijl niet wederkeert, die door een sterk schutter 408 16, 16| ongevallen niet wederkeren, die over de aarde zijn gezonden.~ 409 16, 17| wie zal mij bevrijden in die dagen?,~ 410 16, 23| 23 Want velen die op aarde wonen, zullen door 411 16, 23| zal de anderen verderven, die van de hongersnood zullen 412 16, 24| en daar zal niemand zijn die hen vertroosten zal. Want 413 16, 25| zal niemand overig zijn, die het aardrijk bouwe, en die 414 16, 25| die het aardrijk bouwe, en die het bezaaie.~ 415 16, 29| overblijven, en twee van het veld, die zich verstoken zullen hebben 416 16, 31| gelijk aan een wijngaard, die afgeplukt is, sommige druiven 417 16, 31| overgelaten, bij degenen, die de wijngaard naarstig doorzoeken.~ 418 16, 32| 32 Zo zullen er in die dagen drie of vier overgelaten 419 16, 32| overgelaten worden, bij degenen, die hun huizen met het zwaard 420 16, 39| Gelijk een zwangere vrouw, die na de negen maanden haar 421 16, 42| 42 Die verkoopt zij als een die 422 16, 42| Die verkoopt zij als een die vliedt, en die koopt, als 423 16, 42| zij als een die vliedt, en die koopt, als een die verliezen 424 16, 42| vliedt, en die koopt, als een die verliezen zal.~ 425 16, 43| 43 Die koopmanschap doet, als een 426 16, 43| koopmanschap doet, als een die geen nuttigheid daaruit 427 16, 43| daaruit zal genieten, en die bouwt, als een die het niet 428 16, 43| genieten, en die bouwt, als een die het niet zal bewonen.~ 429 16, 44| 44 Die zaait, als een die niet 430 16, 44| 44 Die zaait, als een die niet zal maaien, zo ook 431 16, 44| niet zal maaien, zo ook die een wijngaard snijdt, als 432 16, 44| wijngaard snijdt, als een die de druiven niet zal lezen.~ 433 16, 45| 45 Die zich ten huwelijk begeven, 434 16, 45| ten huwelijk begeven, als die geen kinderen zullen krijgen, 435 16, 45| kinderen zullen krijgen, die zich niet ten huwelijk begeven, 436 16, 46| 46 Daarom die daar arbeiden, die arbeiden 437 16, 46| Daarom die daar arbeiden, die arbeiden tevergeefs.~ 438 16, 48| 48 Want die hun handel met roof drijven, 439 16, 51| aangezicht beschuldigen, als die komt, welke verdedigt degenen, 440 16, 51| welke verdedigt degenen, die onderzoek doet over alle 441 16, 54| hoofd desgenen branden, die zegt: Ik heb niet gezondigd 442 16, 58| 58 Hij is het die de afgrond doorgrondt, en 443 16, 58| doorgrondt, en zijn schatten; die de zee afmeet, en haar begrip.~ 444 16, 59| 59 Die de zee besloten heeft in 445 16, 60| 60 Die de hemel uitspant als een 446 16, 60| als een gewelf; bij heeft die over de wateren bevestigd.~ 447 16, 61| 61 Die in de woestijn waterfonteinen 448 16, 62| 62 Die de mens gemaakt heeft, en 449 16, 63| almachtigen Gods is het, die alle dingen gemaakt heeft, 450 16, 64| 64 Die weet uw raadslagen, en wat 451 16, 66| beschuldigers zullen zijn, in die dag.~ 452 16, 70| 70 En die met hen eens zullen zijn, 453 16, 71| opstand zijn tegen degenen, die God vrezen.~ 454 16, 72| beroven, en te verstoren die God nog vrezen.~ 455 16, 77| 77 En gij die mijn geboden en bevelen 456 16, 78| 78 Wee degenen, die van hun zonden omvangen,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License