Chapter, Verse
1 12, 27| overgebleven zullen zijn, zal het zwaard verslinden.~
2 12, 28| 28 Want het zwaard des enen zal verslinden
3 12, 28| ook ten laatste door het zwaard vallen.~
4 13, 9 | hand niet op, en hield geen zwaard noch enig krijgsgeweer,
5 13, 28| 28 En dat hij geen zwaard hield, noch enig krijgsgeweer,
6 15, 5 | de aardbodem zenden, het zwaard, en de honger, en de dood,
7 15, 15| 15 Dewijl het zwaard nadert, en hun ondergang,
8 15, 15| opstaan ten strijd, en het zwaard zal in hun handen zijn.~
9 15, 19| teniet te doen door het zwaard, en om hun goederen te roven,
10 15, 22| niet verschonen, en mijn zwaard zal niet ophouden over degenen,
11 15, 35| sterren, en het bloed door het zwaard vergoten, zal tot de buik
12 15, 49| armoede, en honger, en zwaard, en pest, opdat uw huizen
13 15, 57| vergaan, en gij zult door het zwaard vallen, en uw steden zullen
14 15, 57| zullen in het veld door het zwaard vallen.~
15 16, 3 | 3 Een zwaard is over u gezonden, en wie
16 16, 22| spruiten op aarde, namelijk zwaard, honger en grote verwarring.~
17 16, 23| hongersnood vergaan, en het zwaard zal de anderen verderven,
18 16, 32| die hun huizen met het zwaard doorzoeken.~
|