Chapter, Verse

 1   3, 31|                             31 Ik kan niet bedenken, hoe deze
 2   4, 6 |      zeide: Wie is er geboren die kan doen wat gij van mij eist?~
 3   4, 27|                             27 En kan niet vatten hetgeen in toekomende
 4   4, 41|         41 En ik zeide: Neen, zij kan niet Here; en hij zeide
 5   4, 52|           waarvan gij mij vraagt, kan ik u ten dele zeggen, maar
 6   5, 38|         wie is er die deze dingen kan zien, dan die bij de mensen
 7   5, 44| antwoordde en zeide: Het schepsel kan de Schepper niet voorkomen,
 8   5, 45|         schepsel verdroeg het, zo kan het ook nu wel op eenmaal
 9   5, 47|               47 En ik zeide: Zij kan toch niet, maar zij moet
10   6, 44|         van kleuren, die men niet kan namaken, en welriekende
11   7, 8 |       niet meer dan een mens gaan kan.~
12   8, 2 |    waaruit een aarden vat gemaakt kan worden, maar weinig stofs
13   9, 19|          en door een wet die niet kan doorgrond worden.~
14  10, 32|           en zie nog, wat ik niet kan verhalen.~
15  10, 55|      zoveel het gezicht uwer ogen kan vatten om te zien.~
16  16, 6 |                                 6 Kan ook iemand een leeuw afweren,
17  16, 7 |                                 7 Kan ook iemand een pijl afweren,