Chapter, Verse

 1   3, 11| huisgezin, en uit hem zijn alle rechtvaardigen.~
 2   4, 18|         van deze, wie zoudt gij rechtvaardigen, of wie veroordelen?~
 3   4, 27|         in toekomende tijden de rechtvaardigen toegezegd is, want deze
 4   4, 35|       Hebben niet de zielen der rechtvaardigen in hun binnenkamers hiervan
 5   4, 39|       om onzentwil de oogst der rechtvaardigen niet nalate vervuld te worden,
 6   7, 17|        wet verordineerd, dat de rechtvaardigen deze dingen zouden beërven,
 7   7, 18|                      18 Doch de rechtvaardigen dragen het enge, hoewel
 8   7, 41|      vermenigvuldigd is, ook de rechtvaardigen voor de goddelozen bidden,
 9   8, 33|                      33 Want de rechtvaardigen, wie vele werken weggelegd
10   8, 39|       hebben over het pogen der rechtvaardigen, en ik zal ook gedenken
11   8, 49|    geoordeeld, dat gij onder de rechtvaardigen zeer zoudt verheerlijkt
12   8, 57|       Daarenboven hebben zij de rechtvaardigen met voeten vertreden.~
13   9, 13|   worden; maar onderzoek hoe de rechtvaardigen, voor wie en om welke die
14  10, 22|         geweld geleden, en onze rechtvaardigen zijn weggerukt, en onze
15  14, 35|         dan zullen de namen der rechtvaardigen bekend, en de werken der
16  15, 8 |       tot mij; en de zielen der rechtvaardigen roepen zonder ophouden.~