Chapter, Verse

 1   6, 46|     gij geboodt hun dat zij de mens dienen zouden, die nog geschapen
 2   7, 8 |      het pad niet meer dan een mens gaan kan.~
 3   7, 57|  bedenking des strijds, die de mens op aarde geboren, moet strijden,~
 4   8, 6 |   leven, die de plaats van een mens beslaat?~
 5   8, 34|              34 Maar wat is de mens, dat gij u over hem zoudt
 6   8, 44|     ook desgelijks verloren de mens, die door uw handen is geschapen,
 7   8, 59|      heeft niet gewild, dat de mens teniet zou worden.~
 8  10, 14|       aarde ook haar vrucht de mens, die haar van den beginne
 9  13, 12|         12 En daarna zag ik de mens zelf van de berg afkomen,
10  15, 17|                    17 Want een mens zal begeren in een stad
11  15, 19|                      19 De ene mens zal met de andere geen medelijden
12  16, 28|                    28 Want een mens zal begerig zijn om een
13  16, 28|      begerig zijn om een ander mens te zien of zijn stem te
14  16, 62|                      62 Die de mens gemaakt heeft, en zijn hart
15  16, 78| doornen zijn bedekt, daar geen mens doorgaat, en afgesloten