Chapter, Verse

 1   1, 38|                     38 En nu, broeder, aanschouw
 2   2, 38|                     38 Rijst op, en staat, en ziet
 3   4, 38|                     38 En ik antwoordde en zeide:
 4   5, 38|                     38 En ik sprak: O heersende
 5   6, 38|                     38 En ik zeide: O Here, Gij
 6   7, 38|                     38 David voor die grote slachting,
 7   8, 38|                     38 Want ik zal waarlijk niet
 8   9, 38|                     38 En als ik deze dingen in
 9  10, 38|                     38 Hoor mij, en ik zal u onderrichten,
10  11, 38|                     38 Hoor gij, ik zal tot u spreken,
11  12, 38|                     38 En gij zult ze de verstandigen
12  13, 38|                     38 Die met de vlam worden vergeleken;
13  14, 38|                     38 En mij geschiedde des anderen
14  15, 38|                     38 En daarna zullen er grote
15  16, 38|                     38 Ziet de ongevallen genaken,