Chapter, Verse

 1   2, 41|                     41 Het getal uwer kinderen,
 2   4, 41|                     41 En ik zeide: Neen, zij kan
 3   5, 41|                     41 En ik sprak: Maar zie, Here,
 4   6, 41|                     41 En op de tweede dag schiept
 5   7, 41|                     41 Indien dan nu, wanneer de
 6   8, 41|                     41 Want gelijk de landman op
 7   9, 41|                     41 Laat van mij af, Heer, opdat
 8  10, 41|                     41 De vrouw, die gij hebt zien
 9  11, 41|                     41 En hebt de aarde gericht
10  12, 41|                     41 Wat hebben wij u misdaan,
11  13, 41|                     41 Doch zij besloten, dat zij
12  14, 41|                     41 En mijn mond werd opgedaan,
13  15, 41|                     41 Vuur en hagel, en vliegende
14  16, 41|                     41 Hoort het woord, mijn volk,