Chapter, Verse
1 1, 9 | 9 Hoe lang zal ik hen verdragen, die ik
2 1, 24| 24 Wat zal ik u doen Jakob? Gij hebt
3 1, 24| willen gehoorzamen, Juda. Ik zal mij tot andere volken keren,
4 1, 24| andere volken keren, en zal hun mijn naam geven, opdat
5 1, 25| gijlieden mij verlaten hebt, zo zal ik u ook verlaten; als gij
6 1, 25| van mij zult begeren, zo zal ik u niet genadig zijn.~
7 1, 26| gij mij zult aanroepen, zo zal ik u niet verhoren, want
8 1, 30| vleugelen verzamelt. Nu dan, wat zal ik u doen? Ik zal u van
9 1, 30| dan, wat zal ik u doen? Ik zal u van mijn aangezicht verwerpen.~
10 1, 31| offeranden zult voortbrengen, zo zal ik mijn aangezicht van u
11 1, 32| verscheurd; welker bloed ik van u zal eisen, spreekt de Here.~
12 1, 33| Here: Uw huis is woest, ik zal u verwerpen, gelijk de wind
13 1, 35| 35 Ik zal uw huizen overgeven aan
14 1, 35| aan een volk dat nog komen zal. Die mij niet gehoord hebben,
15 1, 39| hetwelk ik tot leidslieden zal geven Abraham, Izaäk, en
16 2, 4 | 4 Nu dan, wat zal ik u doen? ik ben een weduwe
17 2, 9 | pekschollen, en ashopen ligt, zo zal ik hun doen, die mij niet
18 2, 10| het koninkrijk Jeruzalem zal geven, hetwelk ik Israël
19 2, 11| heerlijkheid tot mij nemen, en zal hun de eeuwige tabernakelen
20 2, 12| 12 De boom des levens zal hun zijn tot een welriekende
21 2, 16| 16 En ik zal de doden opwekken uit hun
22 2, 16| plaatsen, en uit de graven zal ik hen voortbrengen; want
23 2, 18| 18 Ik zal u mijn knechten Jesaja en
24 2, 19| kinderen met blijdschap zal vervullen.~
25 2, 23| teken ze, en begraaf ze: zo zal ik u de eerste plaats geven
26 2, 24| mijn volk, want uw rust zal komen.~
27 2, 26| knechten, die ik u gegeven heb, zal niemand omkomen, want ik
28 2, 26| niemand omkomen, want ik zal hen van uw getal eisen.~
29 2, 30| met uw kinderen, want ik zal u verlossen, spreekt de
30 2, 31| kinderen die slapen, want ik zal ze uit de zijden der aarde
31 2, 31| voorschijn brengen, en ik zal hun barmhartigheid bewijzen,
32 2, 32| vloeien over, en mijn genade zal niet ontbreken.~
33 2, 34| Verwacht uw Herder, hij zal u een eeuwige rust geven,
34 2, 34| aan het einde der wereld zal komen.~
35 2, 35| want een altijddurend licht zal over u lichten in alle eeuwigheid.~
36 3, 28| Babylon wonen beter? en zal zij daarom over Sion heersen?~
37 3, 34| die in de wereld wonen, zo zal uw naam niet gevonden worden
38 4, 4 | mij een kunt verklaren, zo zal ik u ook de weg tonen, die
39 4, 4 | gij begeert te zien, en ik zal u leren, vanwaar dat boze
40 4, 25| 25 Maar wat zal hij doen met zijn naam,
41 4, 29| het kwade gezaaid is, zo zal het goede niet komen waar
42 4, 30| gebracht tot nu toe, en zal het, nog voortbrengen, totdat
43 4, 33| en zeide: Hoe en wanneer zal dit geschieden? waarom zijn
44 4, 35| gevraagd, zeggende: Hoe lang zal ik zo hopen? en wanneer
45 4, 35| ik zo hopen? en wanneer zal de vrucht des oogstes van
46 4, 36| getal der zaden onder u zal vervuld zijn; want hij heeft
47 4, 40| baarmoeder de vrucht nog zal kunnen bij zich houden.~
48 4, 47| aan de rechterzijde, en ik zal u de verklaring daarvan
49 4, 51| dat ik tot in die dagen zal leven, of wat zal het in
50 4, 51| dagen zal leven, of wat zal het in die dagen zijn?~
51 5, 1 | en de weg der waarheid zal verborgen zijn, en het land
52 5, 1 | verborgen zijn, en het land zal zonder trouw zijn.~
53 5, 2 | 2 En de ongerechtigheid zal vermenigvuldigd worden boven
54 5, 3 | 3 En het zal geschieden, wanneer een
55 5, 3 | gij nu ziet heersen, woest zal zien.~
56 5, 4 | de zon des nachts haastig zal schijnen, en de maan driemaal
57 5, 5 | 5 Het bloed zal van het hout druipen, en
58 5, 5 | hout druipen, en de steen zal zijn stem geven, en de volken
59 5, 6 | 6 En hij zal heersen, die niet verwachten
60 5, 6 | wonen, en het gevogelte zal wegtrekken.~
61 5, 7 | 7 En de zee van Sodom zal haar vissen uitwerpen, en
62 5, 7 | haar vissen uitwerpen, en zal des nachts een stem van
63 5, 8 | 8 De aarde zal opengaan in vele plaatsen,
64 5, 8 | vele plaatsen, en het vuur zal menigmaal te voorschijn
65 5, 8 | komen, en het wilde gedierte zal wegtrekken, en de maandstondige
66 5, 9 | met krijg overvallen, dan zal de kennis verborgen zijn,
67 5, 9 | verborgen zijn, en het verstand zal zich verbergen in zijn binnenkameren.~
68 5, 10| 10 En zal van velen gezocht en niet
69 5, 10| ongerechtigheid en onmatigheid zal vermenigvuldigd worden op
70 5, 11| 11 En het ene land zal het andere, dat naast gelegen
71 5, 11| door u getogen? En het zal zeggen: Neen.~
72 5, 32| tot mij: Hoor mij, en ik zal u onderrichten, en luister
73 5, 37| beeld van de stem; en dan zal ik u tonen de arbeid waarnaar
74 5, 50| de weg hebt geopend, zo zal ik voor u spreken; onze
75 5, 51| degene die baart, en zij zal het u zeggen;~
76 5, 53| 53 En zij zal u ook zelf zeggen: Anderen
77 6, 6 | ander gemaakt, en het einde zal door mij zijn, en door geen
78 6, 7 | Wat scheiding des tijds zal er zijn? of wanneer zal
79 6, 7 | zal er zijn? of wanneer zal het einde zijn des vorigen,
80 6, 14| 14 En daar zal zijn een beweging, en nochtans
81 6, 14| een beweging, en nochtans zal de plaats waar gij op staat
82 6, 15| verschrikt niet, want het woord zal zijn van het einde, en het
83 6, 18| Ziet de dagen komen, en het zal geschieden, als ik zal beginnen
84 6, 18| het zal geschieden, als ik zal beginnen te naderen, dat
85 6, 18| ik de inwoners der aarde zal bezoeken.~
86 6, 19| 19 En dat ik van hen zal beginnen te onderzoeken,
87 6, 19| wanneer de vernedering Sions zal vervuld zijn.~
88 6, 20| wereld, die begint te vergaan zal toegezegeld worden, zo zal
89 6, 20| zal toegezegeld worden, zo zal ik deze tekenen doen; De
90 6, 23| 23 En de bazuin zal met een geluid slaan, welke
91 6, 24| 24 En het zal te dien tijde geschieden,
92 6, 24| vijanden, en het aardrijk zal met hen verschrikken; en
93 6, 25| ieder, die van deze allen zal overblijven, waarvan ik
94 6, 25| waarvan ik u gezegd heb, die zal behouden worden, en zal
95 6, 25| zal behouden worden, en zal mijn zaligheid zien, en
96 6, 26| en het hart der inwoners zal veranderd, en in een andere
97 6, 27| 27 Want het kwaad zal uitgeroeid en het bedrog
98 6, 27| uitgeroeid en het bedrog zal uitgeblust worden.~
99 6, 28| 28 Doch het geloof zal bloeien en de verdorvenheid
100 6, 28| bloeien en de verdorvenheid zal overwonnen worden, en de
101 6, 28| overwonnen worden, en de waarheid zal te voorschijn komen, die
102 6, 31| weder zeven dagen vast, zo zal ik u weder grotere dingen
103 6, 59| met de wereld? hoe lang zal dit zijn?~
104 7, 9 | gevaar zou doorgaan, hoe zal hij zijn erve verkrijgen?~
105 7, 26| 26 Ziet, de tijd zal komen, en het zal geschieden,
106 7, 26| de tijd zal komen, en het zal geschieden, dat de tekenen,
107 7, 26| zullen komen: de bruid zal verschijnen, en zij zal
108 7, 26| zal verschijnen, en zij zal openbaar vertoond worden,
109 7, 27| voorzegde onheilen bevrijd is, zal mijn wonderen zien.~
110 7, 28| 28 Want mijn Zoon Jezus zal geopenbaard worden met degenen
111 7, 29| 29 En na die jaren zal mijn Zoon Christus sterven,
112 7, 30| 30 En de wereld zal wederkeren tot het oude
113 7, 30| oordelen, zodat niemand zal overgelaten worden.~
114 7, 31| 31 En het zal na zeven dagen geschieden,
115 7, 31| die nog niet ontwaakt is, zal opgewekt worden, en dat
116 7, 31| worden, en dat verdorven is, zal sterven.~
117 7, 32| 32 En de aarde zal wedergeven die in haar slapen,
118 7, 33| 33 En de Allerhoogste zal geopenbaard worden op de
119 7, 33| rechterstoel, en de ellende zal voorbijgaan, en de lankmoedigen
120 7, 34| 34 Het recht nu zal allen overblijven; de waarheid
121 7, 34| overblijven; de waarheid zal bestaan, en het geloof zal
122 7, 34| zal bestaan, en het geloof zal sterk worden.~
123 7, 35| 35 En het werk zal hen navolgen, en het loon
124 7, 35| hen navolgen, en het loon zal vertoond worden; de gerechtigheid,
125 7, 35| worden; de gerechtigheid, zal opwaken en de ongerechtigheid
126 7, 35| opwaken en de ongerechtigheid zal niet heersen.~
127 7, 41| goddelozen bidden, waarom zal het ook nu zo niet zijn?~
128 7, 43| Maar de dag des oordeels zal het einde zijn van deze
129 7, 43| verdorvenheid voorbijgegaan zal zijn.~
130 7, 45| 45 Want dan zal niemand die kunnen zalig
131 7, 58| indien hij overwint, zo zal hij ontvangen hetgeen ik
132 8, 2 | 2 Doch, Ezra! ik zal u een gelijkenis zeggen:
133 8, 6 | mag voortkomen, vanwaar zal een ieder die verdorven
134 8, 9 | bewaart, en dat bewaard wordt, zal beide met elkander bewaard
135 8, 15| het best, maar veel meer zal ik spreken van uw volk,
136 8, 17| 17 Daarom zal ik voor uw aanschijn beginnen
137 8, 19| versta mijn reden, en ik zal voor u spreken.~
138 8, 25| Want dewijl ik leef, zo zal ik spreken, en dewijl ik
139 8, 25| dewijl ik vernuft heb, zo zal ik antwoorden.~
140 8, 36| 36 Want daarin zal uw gerechtigheid en uw goedheid
141 8, 37| gesproken, en naar uw redenen zal het ook geschieden.~
142 8, 38| 38 Want ik zal waarlijk niet gedenken aan
143 8, 39| 39 Maar ik zal vreugde hebben over het
144 8, 39| der rechtvaardigen, en ik zal ook gedenken aan hun vreemdelingschap,
145 8, 50| 50 Daarom zal vele en jammerlijke ellende
146 8, 59| 59 Want gelijk ulieden zal wedervaren hetgeen tevoren
147 8, 59| hetgeen tevoren gezegd is, zo zal hun dorst en smart wedervaren,
148 9, 1 | tijd in zich zelf, en het zal geschieden, wanneer een
149 9, 1 | tekenen, die voorzegd zijn, zal voorbij gegaan zijn,~
150 9, 2 | waarin de Allerhoogste zal beginnen te bezoeken de
151 9, 7 | 7 En het zal geschieden dat een iegelijk,
152 9, 7 | een iegelijk, die behouden zal worden, en die door zijn
153 9, 7 | en die door zijn werken zal kunnen ontvlieden, en door
154 9, 8 | 8 Dat hij (zeg ik) zal bevrijd worden van de voorzegde
155 9, 8 | voorzegde gevaren, en hij zal mijn zaligheid zien in mijn
156 9, 13| wie en om welke die wereld zal zijn, zullen zalig worden
157 9, 14| en ik zeg het nu, en ik zal het ook hierna zeggen,~
158 9, 25| Allerhoogste zonder ophouden, zo zal ik komen en met u spreken.~
159 9, 31| zaai mijn wet in u, en zij zal in u vrucht voortbrengen,
160 10, 9 | vraagt het de aarde, zo zal zij u zeggen, dat zij is
161 10, 11| 11 Wie zal dan meer moeten treuren
162 10, 18| En zij zeide tot mij: Ik zal dat niet doen, ik zal niet
163 10, 18| Ik zal dat niet doen, ik zal niet in de stad gaan, maar
164 10, 18| de stad gaan, maar hier zal ik sterven.~
165 10, 24| zij, en de Allerhoogste zal u tot een rust geven het
166 10, 33| Sta als een man, en ik zal u onderrichten. En ik zeide:~
167 10, 38| 38 Hoor mij, en ik zal u onderrichten, en ik zal
168 10, 38| zal u onderrichten, en ik zal u zeggen de dingen waarvoor
169 10, 56| zoveel het gehoor uwer oren zal vatten om te horen.~
170 10, 58| nacht nu die morgen wezen zal, zult gij hier blijven.~
171 10, 59| 59 En de Allerhoogste zal u die gezichten der hoogste
172 10, 59| de Allerhoogste die doen zal, die op aarde in de laatste
173 11, 17| 17 Niemand zal het na u zo lange tijd,
174 11, 38| 38 Hoor gij, ik zal tot u spreken, en de Allerhoogste
175 11, 38| spreken, en de Allerhoogste zal tot u zeggen:~
176 12, 6 | 6 Nu dan, ik zal de Allerhoogste bidden,
177 12, 13| komen, dat een rijk op aarde zal opstaan, en het zal vreselijker
178 12, 13| aarde zal opstaan, en het zal vreselijker zijn dan al
179 12, 15| 15 Want de tweede zal beginnen te heersen, en
180 12, 15| beginnen te heersen, en zal het meer tijds houden dan
181 12, 18| twisten zullen ontstaan en het zal in gevaar staan van te vallen,
182 12, 18| van te vallen, doch het zal dan niet vallen, maar zal
183 12, 18| zal dan niet vallen, maar zal weder in zijn eerste stand
184 12, 21| wanneer het midden des tijds zal naderen, zo zullen de vier
185 12, 21| die tijd, als zijn einde zal beginnen te naderen, maar
186 12, 23| Aan het einde van dit rijk zal de Allerhoogste drie rijken
187 12, 23| drie rijken verwekken, en zal vele dingen daarin wederroepen,
188 12, 26| een van hen op zijn bed zal sterven, en nochtans met
189 12, 27| overgebleven zullen zijn, zal het zwaard verslinden.~
190 12, 28| Want het zwaard des enen zal verslinden hem die met hem
191 12, 28| met hem is, maar nochtans zal hij ook ten laatste door
192 12, 32| hun goddeloosheid, en hij zal hen bestraffen, en hij zal
193 12, 32| zal hen bestraffen, en hij zal over henzelf hun verscheuring
194 12, 33| 33 Want hij zal hen levend voor het gericht
195 12, 33| gericht stellen, en het zal geschieden, als hij hen
196 12, 33| geschieden, als hij hen zal overtuigd hebben, dat hij
197 12, 33| overtuigd hebben, dat hij hen zal straffen.~
198 12, 34| 34 Want hij zal mijn overgebleven volk verlossen
199 12, 34| zullen ontkomen zijn, en hij zal hen vrolijk maken totdat
200 12, 34| de dag des oordeels komen zal, waarvan ik u in het begin
201 12, 39| Allerhoogste goeddunken zal u te vertonen.~
202 12, 49| van u in zijn huis, en ik zal na die dagen tot u komen.~
203 13, 18| en hetgeen deze overkomen zal, mitsgaders ook degenen
204 13, 21| 21 Ik zal u ook de verklaring van
205 13, 21| van dit gezicht zeggen, en zal u openbaren hetgeen waarvan
206 13, 23| Die het gevaar gedragen zal hebben in die tijd, die
207 13, 23| hebben in die tijd, die zal zichzelf hier bewaard hebben;
208 13, 26| door zichzelf zijn schepsel zal verlossen, en hij zal tot
209 13, 26| schepsel zal verlossen, en hij zal tot orde brengen degenen,
210 13, 29| wanneer de Allerhoogste zal beginnen te verlossen degenen,
211 13, 30| 30 En hij zal in een verrukking van zinnen
212 13, 31| 31 En de een zal de ander willen bestrijden,
213 13, 31| andere, en het ene volk zal tegen het andere zijn, en
214 13, 32| tevoren getoond heb, dan zal mijn Zoon geopenbaard worden
215 13, 33| zijn stem zullen horen, zo zal een ieder in zijn land zijn
216 13, 34| En een ontelbare menigte zal bijeen vergaderen, alsof
217 13, 35| 35 Doch hij zal staan op de spits van de
218 13, 36| 36 Sion nu zal komen, en het zal bereid
219 13, 36| Sion nu zal komen, en het zal bereid en opgebouwd aan
220 13, 37| 37 Doch deze mijn Zoon zal de dingen bestraffen, die
221 13, 38| worden vergeleken; en hij zal hen verderven zonder arbeid,
222 13, 47| 47 Zo zal de Allerhoogste weder de
223 13, 49| 49 Het zal dan geschieden, wanneer
224 13, 49| geschieden, wanneer hij zal beginnen te verderven de
225 13, 49| vergaderd zijn, dat hij zal beschermen het volk hetwelk
226 13, 50| 50 En alsdan zal hij hun vele wondertekenen
227 13, 52| diepte der zee zijn, zo zal niemand op de aarde kunnen
228 13, 56| en na drie andere dagen zal ik nog andere dingen tot
229 13, 56| dingen tot u spreken, en ik zal u zware en wonderlijke zaken
230 14, 16| Want zoveel als de wereld zal verzwakt worden door ouderdom,
231 14, 16| worden door ouderdom, zoveel zal ook het kwaad vermenigvuldigd
232 14, 17| naderbij gekomen, en nu zal het gezicht haast komen
233 14, 19| 19 Want ziet, ik zal heengaan gelijk gij mij
234 14, 19| mij bevolen hebt, en ik zal het tegenwoordige volk bestraffen.
235 14, 19| volk bestraffen. Doch wie zal die vermanen, die hierna
236 14, 22| de Heilige Geest, en ik zal alles schrijven wat van
237 14, 25| 25 En kom hier, zo zal ik in uw hart ontsteken
238 14, 25| des verstands, dat niet zal uitgeblust worden, totdat
239 14, 35| 35 Want het oordeel zal na de dood komen, als wij
240 14, 38| hetgeen ik u te drinken zal geven.~
241 15, 1 | spreken, die ik in uw mond zal leggen, spreekt de Here,~
242 15, 5 | Ziet, spreekt de Here, ik zal ongelukken over de aardbodem
243 15, 8 | 8 Ik zal niet zwijgen over hun goddeloosheid,
244 15, 8 | zij roekeloos begaan, en zal niet verdragen hetgeen zij
245 15, 9 | 9 Zekerlijk zal ik hen wreken, spreekt de
246 15, 9 | spreekt de Here, en ik zal al het onschuldig bloed
247 15, 10| ter slachting geleid, ik zal nu niet meer dulden dat
248 15, 11| 11 Maar ik zal het uitvoeren met een geweldige
249 15, 11| een verheven arm: en ik zal dat land met plagen slaan
250 15, 11| slaan als tevoren, en ik zal al hetzelve verderven.~
251 15, 12| 12 Egypte zal treuren, en zijn fundamenten
252 15, 12| God over hetzelve brengen zal.~
253 15, 13| zullen treuren; want hun zaad zal van brand, en hagel, en
254 15, 15| ondergang, en het ene volk zal tegen het andere opstaan
255 15, 15| ten strijd, en het zwaard zal in hun handen zijn.~
256 15, 16| 16 Want daar zal ongestadigheid zijn in de
257 15, 16| in de mensen, en de een zal de ander overweldigen, en
258 15, 17| 17 Want een mens zal begeren in een stad te gaan,
259 15, 17| een stad te gaan, en hij zal niet kunnen.~
260 15, 19| 19 De ene mens zal met de andere geen medelijden
261 15, 21| uitverkorenen hebben gedaan, alzo zal ik hun doen, en zal het
262 15, 21| alzo zal ik hun doen, en zal het in hun schoot vergelden;
263 15, 22| 22 Mijn hand zal de zondaar niet verschonen,
264 15, 22| verschonen, en mijn zwaard zal niet ophouden over degenen,
265 15, 25| 25 Ik zal hen niet sparen; wijkt gij
266 15, 27| dezelve blijven. Want God zal u niet verlossen, omdat
267 15, 29| en gelijk als een wind zal hun menigte gedreven worden
268 15, 33| het land der Assyriërs, zal hen bezetten, en zal een
269 15, 33| Assyriërs, zal hen bezetten, en zal een uit hun Oversten ternederhouwen,
270 15, 33| ternederhouwen, en daar zal vrees en schrik in hun leger
271 15, 35| door het zwaard vergoten, zal tot de buik toe vloeien.~
272 15, 36| 36 En de mest der mensen zal komen tot aan de gordel
273 15, 36| gordel der kemelen, en daar zal grote vrees en beving zijn
274 15, 37| verschrikken, en beving zal hen bevangen.~
275 15, 39| verwekt had, en het gesternte zal schade lijden dat opkwam,
276 15, 44| en het stof en de rook zal opgaan tot de hemel toe,
277 15, 49| 49 Ik zal ongeval over u brengen,
278 15, 50| heerlijkheid uwer kracht zal als een bloem verdorren,
279 15, 50| verdorren, wanneer de hitte zal opgaan, die over u zal gebracht
280 15, 50| hitte zal opgaan, die over u zal gebracht worden.~
281 15, 56| doen, spreekt de Here, alzo zal de Here u doen, en zal u
282 15, 56| alzo zal de Here u doen, en zal u ten ongeval overgeven.~
283 15, 59| over de zee wijken, en u zal daar weder ongeval ontmoeten.~
284 16, 3 | gezonden, en wie is er die het zal afkeren?~
285 16, 4 | aangestoken, en wie is er die het zal blussen?~
286 16, 5 | gezonden, en wie is er die het zal afweren?~
287 16, 8 | over, en wie is er die het zal verdrijven?~
288 16, 9 | uitgegaan, en wie is er die het zal blussen?~
289 16, 10| 10 Hij zal bliksemen, en wie zal niet
290 16, 10| Hij zal bliksemen, en wie zal niet vrezen? Hij zal donderen,
291 16, 10| wie zal niet vrezen? Hij zal donderen, en wie zal niet
292 16, 10| Hij zal donderen, en wie zal niet beven?~
293 16, 11| 11 De Here zal dreigen, en wie zal niet
294 16, 11| Here zal dreigen, en wie zal niet gans vermorzeld worden
295 16, 14| ongeval wordt gezonden, en het zal niet wederkeren, totdat
296 16, 15| wordt aangestoken, en het zal niet geblust worden totdat
297 16, 15| de fundamenten der aarde zal verteerd hebben.~
298 16, 17| 17 Wee mij, wee mij; wie zal mij bevrijden in die dagen?,~
299 16, 19| 19 Wat zal ik in deze doen, wanneer
300 16, 22| 22 Ziet de leeftocht zal goedkoop zijn op aarde,
301 16, 23| hongersnood vergaan, en het zwaard zal de anderen verderven, die
302 16, 24| weggeworpen worden, en daar zal niemand zijn die hen vertroosten
303 16, 24| zijn die hen vertroosten zal. Want het land zal woest
304 16, 24| vertroosten zal. Want het land zal woest gelaten, en de steden
305 16, 25| 25 Daar zal niemand overig zijn, die
306 16, 26| zullen vruchten geven, en wie zal ze aflezen?~
307 16, 27| 27 De druif zal rijp worden, en wie zal
308 16, 27| zal rijp worden, en wie zal ze treden? want in alle
309 16, 27| treden? want in alle plaatsen zal grote eenzaamheid zijn.~
310 16, 28| 28 Want een mens zal begerig zijn om een ander
311 16, 33| 33 En het land zal woest blijven, en zijn velden
312 16, 40| aarde te komen, en de wereld zal zuchten, en de smarten zullen
313 16, 42| koopt, als een die verliezen zal.~
314 16, 43| geen nuttigheid daaruit zal genieten, en die bouwt,
315 16, 43| bouwt, als een die het niet zal bewonen.~
316 16, 44| zaait, als een die niet zal maaien, zo ook die een wijngaard
317 16, 44| een die de druiven niet zal lezen.~
318 16, 49| 49 Hoe ik tegen hen meer zal ijveren om hunner zonden
319 16, 51| 51 Zo zal ook de gerechtigheid ijveren
320 16, 51| wanneer zij zich versiert, en zal haar in het aangezicht beschuldigen,
321 16, 53| het, en de ongerechtigheid zal van de aarde weggenomen
322 16, 53| worden en de gerechtigheid zal over u heersen.~
323 16, 54| gezondigd, want vurige kolen zal hij op het hoofd desgenen
324 16, 65| ernstig heeft doorgrond, en zal u allen te voorschijn brengen.~
325 16, 68| eeuwig te bedrijven, zo zal God u uitleiden, en van
326 16, 71| in de omliggende steden zal grote opstand zijn tegen
327 16, 74| 74 Dan zal de beproeving mijner uitverkorenen
328 16, 75| verdrukking zijn nabij, en ik zal u daarvan verlossen.~
|