Chapter, Verse

 1   5, 44|         antwoordde en zeide: Het schepsel kan de Schepper niet voorkomen,
 2   5, 45|         hebt gezegd, dat gij het schepsel, hetwelk geschapen is, op
 3   5, 45|       levend gemaakt heb, en het schepsel verdroeg het, zo kan het
 4   5, 56|        uw knecht door wie gij uw schepsel bezoekt.~
 5   8, 8 |         leden geeft, zo wordt uw schepsel als in vuur en water bewaard,
 6   8, 8 |          draagt negen maanden uw schepsel, dat daarin geschapen is.~
 7   8, 13|          En gij doodt hem als uw schepsel, en maakt hem levend als
 8   8, 45|      want gij ontfermt u over uw schepsel.~
 9   8, 47| ontbreekt nog veel, dat gij mijn schepsel zoudt liefhebben meer dan
10  13, 26|           die door zichzelf zijn schepsel zal verlossen, en hij zal