Chapter, Verse

1   4, 28|                     28 Doch waarvan gij mij vraagt wil ik u
2   4, 52|    en zeide: Van de tekenen waarvan gij mij vraagt, kan ik u
3   5, 50| voor u spreken; onze moeder waarvan gij mij gezegd hebt, is
4   6, 12|     het einde uwer tekenen, waarvan gij mij een deel de voorgaande
5   6, 25| deze allen zal overblijven, waarvan ik u gezegd heb, die zal
6   7, 59|   59 Want dit is dat leven, waarvan Mozes sprak tot het volk,
7  12, 34|     des oordeels komen zal, waarvan ik u in het begin gesproken
8  13, 21|     zal u openbaren hetgeen waarvan gij gesproken hebt.~
9  16, 37|   en gelooft de goden niet, waarvan de Here spreekt.~