Chapter, Verse
1 1, 3 | Ezra een gevangene geweest is in het land der Meden, onder
2 1, 8 | gehoorzaam zijn geweest; want het is een volk, dat zich niet
3 1, 15| almachtige Here: De kwakkel is u tot een teken geweest;
4 1, 33| almachtige Here: Uw huis is woest, ik zal u verwerpen,
5 1, 38| aanschouw wat heerlijkheid dit is; en zie het volk dat van
6 1, 40| engel des Heren genaamd is.~
7 2, 13| vertoeve; het koninkrijk is nu voor u bereid; waakt!~
8 2, 14| heb ik geschapen: want het is, zo waar als ik leef, spreekt
9 2, 34| eeuwige rust geven, want hij is nabij, die aan het einde
10 2, 41| kinderen, die gij gewenst hebt, is vol. Bid de majesteit des
11 2, 41| van den beginne geroepen is.~
12 2, 46| zeide tot de engel: Wie is de jongeling die hun kronen
13 2, 47| antwoordde mij en zeide: Het is de Zoon Gods, die zij in
14 3, 5 | levens ingeblazen en hij is levend voor u geworden.~
15 3, 7 | geslachten, welker getal niet is te tellen.~
16 3, 10| gelijk over Adam de dood, zo is over een ieder van hen de
17 3, 12| 12 En het is geschied, toen degenen,
18 3, 16| u afgezonderd, en Jakob is geworden tot een grote menigte.~
19 3, 17| 17 En het is geschied toen gij zijn zaad
20 3, 21| het gebod overtreden, en is overwonnen, ja ook allen
21 3, 22| bijblijvende zwakheid, en de wet is gebleven met het hart des
22 3, 22| wortel, en hetgeen goed is, dat is weggegaan, en het
23 3, 22| en hetgeen goed is, dat is weggegaan, en het boze is
24 3, 22| is weggegaan, en het boze is gebleven.~
25 3, 25| 25 En dat is vele jaren geschied, maar
26 3, 29| gezien heb, welker geen getal is, (want mijn ziel heeft vele
27 3, 29| dertigste jaar nu gezien) zo is mijn hart mij ontvallen.~
28 3, 32| 32 Is er dan een ander volk dat
29 3, 33| nochtans nergens voorhanden is, en welker arbeid geen vrucht
30 4, 1 | gezonden was, wiens naam is Uriël,~
31 4, 4 | leren, vanwaar dat boze hart is.~
32 4, 5 | weer, die voorbijgegaan is.~
33 4, 6 | antwoordde en zeide: Wie is er geboren die kan doen
34 4, 11| wereld van buiten verdorven is, hoe zoudt gij verstaan
35 4, 11| verdorvenheid die openbaar is voor mij?~
36 4, 19| aanslagen gehad, want de aarde is gegeven voor het bos, en
37 4, 21| gelijk de aarde gegeven is voor het bos, en de zee
38 4, 21| verstaan hetgeen op de aarde is, en die in de hemel wonen
39 4, 21| op de hoogte des hemels is.~
40 4, 23| de heidenen tot een smaad is overgegeven, en waarom het
41 4, 23| liefgehad hebt, overgegeven is aan de goddeloze geslachten,
42 4, 23| wet onzer vaderen teniet is geworden, en de geschreven
43 4, 24| en ons leven verbaasdheid is en vrees, en wij niet waardig
44 4, 25| die over ons aangeroepen is? Van deze dingen dan heb
45 4, 27| rechtvaardigen toegezegd is, want deze tijd is vol ongerechtigheid
46 4, 27| toegezegd is, want deze tijd is vol ongerechtigheid en zwakheid.~
47 4, 28| wil ik u zeggen: Het boze is gezaaid, maar zijn verstoring
48 4, 28| gezaaid, maar zijn verstoring is nog niet gekomen.~
49 4, 29| 29 Zo nu hetgeen gezaaid is, omgekeerd wordt, en de
50 4, 29| waar het kwade gezaaid is, zo zal het goede niet komen
51 4, 29| niet komen waar het gezaaid is.~
52 4, 30| het graan des kwaden zaads is gezaaid in het hart Adams
53 4, 32| aren, welker geen getal is, afgesneden zullen zijn,
54 4, 37| de voorzegde maat vervuld is.~
55 4, 42| geven hetgeen haar bevolen is.~
56 4, 44| en indien het mogelijk is, en ik er bekwaam toe ben,~
57 4, 45| komen, dan er voorbijgegaan is, of dat meer voorbijgegaan
58 4, 45| of dat meer voorbijgegaan is dan er toekomende is.~
59 4, 45| voorbijgegaan is dan er toekomende is.~
60 4, 46| 46 Hetgeen voorbijgegaan is, dat weet ik; maar wat toekomende
61 4, 46| ik; maar wat toekomende is, dat weet ik niet.~
62 4, 50| het vuur dan de rook, zo is de maat, die voorbij is,
63 4, 50| is de maat, die voorbij is, overvloediger, doch de
64 5, 11| andere, dat naast gelegen is, vragen, en zeggen: Is ook
65 5, 11| gelegen is, vragen, en zeggen: Is ook de gerechtigheid, die
66 5, 13| Deze tekenen u te zeggen is mij toegelaten, en zo gij
67 5, 16| 16 En het is geschied in de tweede nacht,
68 5, 17| zijt gij geweest, en waarom is uw gelaat zo droevig? Weet
69 5, 17| niet dat Israël u bevolen is in het land zijner gevangenis?~
70 5, 27| die door allen goed gekend is, aan dit volk waarin gij
71 5, 28| en hebt het enige, dat uw is, onder velen verstrooid?~
72 5, 31| 31 En het is geschied, als ik deze woorden
73 5, 31| de engel tot mij gezonden is, die de vorige nacht tot
74 5, 33| zeide tot mij: Uw geest is te zeer bekommerd over Israël;
75 5, 38| sprak: O heersende Here, wie is er die deze dingen kan zien,
76 5, 42| laatste geen vertraging is, alzo is de eerste geen
77 5, 42| geen vertraging is, alzo is de eerste geen verhaasting.~
78 5, 45| schepsel, hetwelk geschapen is, op eenmaal levend gemaakt
79 5, 49| baart, hetgeen der ouden is, zo heb ik ook de geschapen
80 5, 50| waarvan gij mij gezegd hebt, is die nog jong; of genaakt
81 5, 55| sterkte der jeugd nu voorbij is.~
82 6, 9 | Want het einde dezer eeuw is Ezau, en het begin der toekomende
83 6, 9 | het begin der toekomende is Jakob.~
84 6, 10| 10 De hand des mensen is tussen de verzenen en de
85 6, 28| dagen zonder vrucht geweest is.~
86 6, 32| 32 Want uw stem is verhoord door de allerhoogste;
87 6, 43| woord ging uit, en het werk is terstond geworden.~
88 6, 59| 59 Is de wereld nu om onzentwil
89 7, 1 | 1 EN het is geschied, als ik geëindigd
90 7, 1 | de engel tot mij gezonden is, die de eerste nachten tot
91 7, 3 | hij zeide tot mij: De zee is in een diepe plaats gesteld,
92 7, 4 | 4 Maar haar ingang is in een enge plaats gesteld,
93 7, 6 | andere gelijkenis: Een stad is gebouwd en gelegen in een
94 7, 6 | gelegen in een vlak veld, en is vol van allerlei goederen;~
95 7, 7 | 7 De ingang is eng en op een steilte gelegen,
96 7, 7 | er ter rechterzijde vuur is, en ter linkerzijde een
97 7, 8 | 8 Tussen deze nu is alleen een smal pad gelegd,
98 7, 10| 10 En ik sprak: Het is zo Here; en hij zeide tot
99 7, 10| en hij zeide tot mij: Zo is ook het deel Israëls:~
100 7, 11| inzettingen overtreden heeft, zo is dat geoordeeld, hetgeen
101 7, 11| geoordeeld, hetgeen geschied is.~
102 7, 14| hetgeen hier eng en ijdel is, zo kunnen zij niet verkrijgen
103 7, 14| verkrijgen hetgeen weggelegd is.~
104 7, 16| genomen hetgeen toekomend is, maar hetgeen tegenwoordig
105 7, 16| maar hetgeen tegenwoordig is?~
106 7, 19| hij zeide tot mij: Daar is geen rechter boven God,
107 7, 20| wet Gods, die voorgesteld is, verzuimd wordt.~
108 7, 23| Allerhoogste gezegd, dat hij niet is, en hebben zijn wegen niet
109 7, 25| Daarom Ezra, het ledige is voor de ledigen, en het
110 7, 26| die nu met aarde overtogen is.~
111 7, 27| voorzegde onheilen bevrijd is, zal mijn wonderen zien.~
112 7, 31| wereld die nog niet ontwaakt is, zal opgewekt worden, en
113 7, 31| worden, en dat verdorven is, zal sterven.~
114 7, 41| verdorvenheid toegenomen is, en de ongerechtigheid vermenigvuldigd
115 7, 41| ongerechtigheid vermenigvuldigd is, ook de rechtvaardigen voor
116 7, 42| mij: De tegenwoordige eeuw is niet het einde, veel heerlijkheid
117 7, 44| 44 De onmatigheid is losgemaakt, en het ongeloof
118 7, 44| losgemaakt, en het ongeloof is afgesneden, doch de gerechtigheid
119 7, 44| afgesneden, doch de gerechtigheid is toegenomen en de waarheid
120 7, 44| toegenomen en de waarheid is opgestaan.~
121 7, 45| zalig maken die verloren is, noch tenonderbrengen, die
122 7, 46| antwoordde ik, en zeide: Dit is mijn eerste en laatste reden,
123 7, 48| gij gezondigd hebt, de val is niet alleen de uwe geweest,
124 7, 49| onsterfelijke tijd toegezegd is, en wij toch dodelijke werken
125 7, 50| dat ons een eeuwige hoop is voorzegd, en wij toch boos
126 7, 53| zekerheid en heilzaamheid is, en wij daar niet ingaan?~
127 7, 57| antwoordde en zeide: Dit is de bedenking des strijds,
128 7, 59| 59 Want dit is dat leven, waarvan Mozes
129 7, 61| de blijdschap toekomende is over degenen wie de zaligheid
130 7, 61| wie de zaligheid verzekerd is.~
131 7, 62| daarom barmhartig genoemd is, omdat hij zich hunner ontfermt,
132 7, 64| 64 En dat hij lankmoedig is; want hij bewijst lankmoedigheid
133 7, 65| 65 En dat hij weldadig is; want hij wil geven naar
134 7, 65| wil geven naar dat nodig is.~
135 7, 66| van grote barmhartigheid is, want hij bewijst menigvuldige
136 8, 2 | een gelijkenis zeggen: Het is even alsof gij het aardrijk
137 8, 2 | het goud gemaakt wordt; zo is het ook met de stand der
138 8, 5 | en wilt profeteren, en u is niet meer tijds gegeven,
139 8, 6 | een ieder die verdorven is kunnen leven, die de plaats
140 8, 8 | de baarmoeder geschapen is, en gij het zijn leden geeft,
141 8, 8 | schepsel, dat daarin geschapen is.~
142 8, 9 | hetgeen in haar gewassen is.~
143 8, 11| Opdat hetgeen geschapen is voor een tijd gevoed worde,
144 8, 14| die met zo grote moeite is voortgebracht, zo is het
145 8, 14| moeite is voortgebracht, zo is het door uw bevel gemakkelijk
146 8, 14| behouden worde hetgeen gemaakt is.~
147 8, 18| des Rechters, die komende is.~
148 8, 21| heerlijkheid onbegrijpelijk is; voor wie het heerleger
149 8, 23| ordening verschrikkelijk is; wiens aanschouwen de afgronden
150 8, 34| 34 Maar wat is de mens, dat gij u over
151 8, 35| Want in der waarheid, daar is niemand van die geboren
152 8, 40| ik dan gesproken heb, zo is het ook.~
153 8, 44| mens, die door uw handen is geschapen, en zijt hem een
154 8, 52| 52 Want ulieden is het paradijs geopend, de
155 8, 53| 53 De wortel des kwaads is ver van ulieden verzegeld,
156 8, 53| verzegeld, de zwakheid en mot is van voor u verborgen, en
157 8, 53| verborgen, en de verderfenis is naar de hel gevlucht in
158 8, 54| schat der onsterfelijkheid is aan het einde getoond.~
159 8, 58| gezegd, dat er geen God is, daar zij nochtans weten
160 8, 59| wedervaren hetgeen tevoren gezegd is, zo zal hun dorst en smart
161 9, 2 | verstaan, dat deze de tijd is, waarin de Allerhoogste
162 9, 2 | wereld, die door hem gemaakt is.~
163 9, 5 | hetgeen in de wereld gemaakt is een begin heeft, zo heeft
164 9, 5 | een einde, en dat einde is openbaar.~
165 9, 15| gelijk de watergolf meerder is dan de droppel.~
166 9, 17| 17 Hoedanig het veld is, zodanig zijn ook de zaden;
167 9, 17| en hoedanig de werkman is, zodanig is ook het werk;
168 9, 17| hoedanig de werkman is, zodanig is ook het werk; en hoedanig
169 9, 17| en hoedanig de landman is, zodanig is ook de landbouw;
170 9, 17| hoedanig de landman is, zodanig is ook de landbouw; want het
171 9, 22| zonder oorzaak voortgekomen is; en dat mijn wijnbezie en
172 9, 24| bloemen, waarop geen huis is gebouwd, en gij zult alleen
173 9, 27| 27 En het is geschied na zeven dagen,
174 9, 32| bewaard, en de vrucht der wet is niet openbaar geworden,
175 9, 34| 34 En ziet, het is een gewoonte, als de aarde
176 9, 34| waarin gezaaid of gedaan is,~
177 9, 35| daarin gedaan, of ontvangen is, meteen ook verbroken wordt,
178 9, 35| hetgeen daarin ontvangen is blijft nu niet meer bij
179 9, 36| 36 Maar ons is het zo niet geschied, want
180 9, 37| 37 Doch de wet is niet vergaan, maar is gebleven
181 9, 37| wet is niet vergaan, maar is gebleven in haar werking.~
182 9, 42| En ik zeide tot haar: Wat is u overkomen? zeg het mij
183 9, 45| 45 En het is geschied na dertig jaren,
184 10, 1 | 1 EN het is geschied, toen mijn zoon
185 10, 1 | neergevallen en gestorven is.~
186 10, 7 | 7 Want Sion onze moeder is met allerlei droefheid bedroefd,
187 10, 7 | nederheid vernederd, en is gans zeer treurig.~
188 10, 9 | zal zij u zeggen, dat zij is degene, die de ondergang
189 10, 10| verderve, en hun menigte is tot uitroeiing.~
190 10, 12| tot mij zegt: Mijn treuren is niet aan dat der aarde gelijk;
191 10, 13| gelijk zij daaruit gekomen is.~
192 10, 15| ongeval dat u overkomen is.~
193 10, 21| heiligdom woest geworden is, ons altaar verbroken, en
194 10, 22| zwijgt stil, en onze vreugde is teniet, en het licht van
195 10, 22| licht van onze kandelaar is uitgeblust, en de ark van
196 10, 22| en de ark van ons verbond is genomen, en onze heilige
197 10, 22| over ons aangeroepen wordt is bijna ontheiligd, en onze
198 10, 23| 23 En wat het allerergste is: Het zegel Sions is van
199 10, 23| allerergste is: Het zegel Sions is van zijn heerlijkheid opgelost,
200 10, 23| heerlijkheid opgelost, want zij is ook overgegeven in handen
201 10, 25| 25 En het is geschied, toen ik met haar
202 10, 28| 28 Waar is Uriël de engel, die van
203 10, 28| beginne tot mij gekomen is? Want hij heeft gemaakt,
204 10, 28| gekomen ben, en mijn einde is geworden tot verderfenis,
205 10, 31| 31 Wat is u, en waarom is uw verstand
206 10, 31| 31 Wat is u, en waarom is uw verstand ontroerd, en
207 10, 37| deze verrukking van zinnen is. En hij antwoordde mij,
208 10, 39| gezien dat uw weg recht is, want gij waart zonder ophouden
209 10, 40| 40 Dit is dan de betekenis van het
210 10, 40| weinig tevoren verschenen is:~
211 10, 43| een verhaal gedaan heeft, is dit de verklaring:~
212 10, 44| vrouw, die gij gezien hebt is Sion, welke gij ook, als
213 10, 45| dertig jaren onvruchtbaar is geweest, dit is omdat het
214 10, 45| onvruchtbaar is geweest, dit is omdat het dertig jaren zijn
215 10, 46| 46 En het is gebeurd, dat Salomo na dertig
216 10, 46| offeranden heeft geofferd, toen is het geschied dat de onvruchtbare
217 10, 48| zijn slaapkamer gestorven is, en nedergevallen; dit is
218 10, 48| is, en nedergevallen; dit is de val, die Jeruzalem is
219 10, 48| is de val, die Jeruzalem is overkomen.~
220 11, 13| gevonden. En de volgende is opgestaan en heerste, en
221 11, 14| 14 En het is geschied toen zij heerste,
222 11, 15| 15 En een stem is tot haar gekomen; zeggende:~
223 11, 17| zo lange tijd, als de uwe is, houden, ja niet de helft
224 11, 18| als de vorige, en ook deze is verdwenen.~
225 11, 26| zich opgericht, maar zij is terstond verdwenen.~
226 11, 29| daaraan dachten, ziet zo is een van de hoofden die rustten,
227 11, 39| het dier, dat overgebleven is van de vier dieren, die
228 11, 43| 43 Daarom is uw versmading gekomen, tot
229 12, 1 | 1 EN het is geschied toen de leeuw deze
230 12, 5 | zwak in mijn geest, en daar is geen kracht meer in mij,
231 12, 7 | uw aangezicht opgekomen is,~
232 12, 10| En hij zeide tot mij: Dit is de verklaring van dit gezicht:~
233 12, 11| zien opkomen van de zee, is het rijk, dat in een gezicht
234 12, 11| dat in een gezicht gezien is door uw broeder Daniël;~
235 12, 12| 12 Maar het is hem niet verklaard, doch
236 12, 16| 16 Dit is de verklaring van de twaalf
237 12, 18| 18 Dit is de verklaring, namelijk
238 12, 20| 20 Daarvan is de verklaring: Daar zullen
239 12, 23| 23 Daarvan is dit de verklaring: Aan het
240 12, 26| niet meer verscheen, dit is zijn verklaring, namelijk
241 12, 28| verslinden hem die met hem is, maar nochtans zal hij ook
242 12, 30| 30 Daarvan is dit de verklaring: Deze
243 12, 30| heeft tot op het einde, dit is een klein rijk. en vol oproer.~
244 12, 32| 32 Deze is de wind, die de Allerhoogste
245 12, 35| 35 Dit is de droom, die gij gezien
246 12, 40| 40 En hij is van mij zo vertrokken. En
247 12, 42| uit het onweder ontkomen is.~
248 12, 50| 50 En het volk is naar de stad vertrokken,
249 12, 51| akkers, en uit de kruiden is mij spijs geworden in die
250 13, 4 | gelijk de aarde in stilte is, wanneer zij het vuur gevoelt.~
251 13, 20| 20 Maar nochtans, is het verdragelijker dat men
252 13, 22| overgelaten zijn, daarvan is dit de verklaring:~
253 13, 26| 26 Deze is het, die de Allerhoogste
254 13, 28| hem te bestrijden, daarvan is dit de verklaring:~
255 13, 49| volk hetwelk overgebleven is.~
256 13, 53| 53 Dit is de verklaring van de droom,
257 14, 11| 11 Want de eeuw is in twaalf delen verdeeld,
258 14, 12| 12 Maar er is nog overig hetgeen na het
259 14, 17| 17 Want de waarheid is veel verder geweken en de
260 14, 17| verder geweken en de leugen is naderbij gekomen, en nu
261 14, 21| Overmits uw wet verbrand is, en daarom weet niemand
262 14, 22| beginne in de wereld geschied is, aangaande de zaken die
263 14, 31| namelijk het land Sion is ulieden tot een erfdeel
264 14, 32| een rechtvaardig rechter is, zo heeft hij van ulieden
265 14, 45| 45 En het is geschied, als de veertig
266 14, 47| 47 Want in deze is de ader des verstands, en
267 15, 23| 23 Het vuur is uitgegaan van zijn toorn
268 15, 28| gezicht, en zijn aankomst is van de opgang der zon.~
269 15, 34| het zuiden, haar aanzien is zeer gruwzaam, vol toorn
270 15, 51| die geslagen en getuchtigd is door de vrouwen, zodat de
271 15, 55| 55 Het loon uwer hoererij is in uw schoot, daarom zult
272 16, 2 | treurt, want uw verderf is nabij.~
273 16, 3 | 3 Een zwaard is over u gezonden, en wie
274 16, 3 | over u gezonden, en wie is er die het zal afkeren?~
275 16, 4 | 4 Een vuur is over u aangestoken, en wie
276 16, 4 | over u aangestoken, en wie is er die het zal blussen?~
277 16, 5 | 5 Veel ongeval is over u gezonden, en wie
278 16, 5 | over u gezonden, en wie is er die het zal afweren?~
279 16, 6 | leeuw afweren, die hongerig is in het bos? of het vuur
280 16, 7 | die van een sterk schutter is geschoten?~
281 16, 8 | zendt ongeval over, en wie is er die het zal verdrijven?~
282 16, 9 | 9 Het vuur is van zijn gemeenschap uitgegaan,
283 16, 9 | gemeenschap uitgegaan, en wie is er die het zal blussen?~
284 16, 13| rechterhand, die de boog spant is sterk; zijn pijlen zijn
285 16, 16| door een sterk schutter is geschoten, zo zullen de
286 16, 22| dat hun vrede toebereid is, maar dan zullen de ongevallen
287 16, 31| wijngaard, die afgeplukt is, sommige druiven alleen
288 16, 37| 37 Ziet dit is het woord des Heren, neemt
289 16, 39| tijd van haar baren nabij is, een uur, twee of drie tevoren,
290 16, 39| het kind nu in de geboorte is, zo vertoeven zij niet een
291 16, 53| Want nog een weinig tijds is het, en de ongerechtigheid
292 16, 56| De aarde worde, en zij is geworden, en de hemel worde,
293 16, 56| en de hemel worde, en hij is geworden.~
294 16, 58| 58 Hij is het die de afgrond doorgrondt,
295 16, 63| adem des almachtigen Gods is het, die alle dingen gemaakt
296 16, 68| 68 Ziet, God is de rechter, vreest hem;
297 16, 76| zijt niet beangst, want God is uw leidsman.~
|