Chapter, Verse

1   3, 29|     hier ben gekomen, en de goddeloosheid gezien heb, welker geen
2   3, 30| zondigen, en spaart als zij goddeloosheid bedrijven, en uw volk hebt
3   4, 12|     levende zouden leven in goddeloosheid, en zouden lijden, en niet
4   4, 30|    van den beginne; hoeveel goddeloosheid heeft het voort gebracht
5   4, 31|    wat een grote vrucht der goddeloosheid het graan des kwaden zaads
6   4, 38| maar ook wij allen zijn vol goddeloosheid,~
7  12, 25|    het zijn die, welke zijn goddeloosheid tezamen zullen te voorschijn
8  12, 32|     heeft, tegen hen en hun goddeloosheid, en hij zal hen bestraffen,
9  15, 8 |   zal niet zwijgen over hun goddeloosheid, die zij roekeloos begaan,