Chapter, Verse
1 1, 3 | een gevangene geweest is in het land der Meden, onder
2 1, 6 | de zonden hunner vaderen in hen zijn gewassen, want
3 1, 11| hun aanschijn verdelgd; en in het oosten heb ik de volken
4 1, 13| u door de zee geleid, en in den beginne heb ik u vaste
5 1, 16| En hebt niet getriumfeerd in mijn naam over de verdelging
6 1, 17| bewezen heb? Hebt gij niet in de woestijn, toen u hongerde,
7 1, 18| 18 Waarom hebt gij ons in deze woestijn gebracht,
8 1, 18| Egyptenaars te dienen, dan in deze woestijn te sterven.~
9 1, 22| almachtige Here: Toen gij in de woestijn waart, aan de
10 1, 23| gegeven, maar ik legde hout in het water, dat u het water
11 1, 37| ogen wel niet zien, maar in de geest geloven hetgeen
12 2, 9 | 9 Welker land in pekschollen, en ashopen
13 2, 16| mijn naam bekend gemaakt in Israël.~
14 2, 23| u de eerste plaats geven in mijn verrijzenis:~
15 2, 35| licht zal over u lichten in alle eeuwigheid.~
16 2, 40| getal tot u, en besluit in u uw in het wit gekleden,
17 2, 40| tot u, en besluit in u uw in het wit gekleden, die de
18 2, 43| 43 En in het midden van hen was een
19 2, 46| kronen opzet, en palmtakken in de handen geeft?~
20 2, 47| is de Zoon Gods, die zij in de wereld hebben beleden.
21 3, 1 | 1 IN het dertigste jaar van de
22 3, 1 | en mijn gedachten kwamen in mijn hart;~
23 3, 6 | 6 En hebt hem in het Paradijs gezet hetwelk
24 3, 20| hart niet weg, opdat uw wet in hen zou vrucht voortbrengen.~
25 3, 26| 26 En deden in alles gelijk Adam, en al
26 3, 27| hebt uw stad overgegeven in de handen uwer vijanden.~
27 3, 28| 28 Handelen nu, die in Babylon wonen beter? en
28 3, 34| weeg onze ongerechtigheden in een schaal, en dergenen
29 3, 34| en dergenen daartegen die in de wereld wonen, zo zal
30 3, 34| niet gevonden worden dan in Israël.~
31 4, 2 | Uw hart gaat veel te hoog in deze wereld, dat gij meent
32 4, 7 | Hoeveel woningen zijn er in het hart der zee? of hoeveel
33 4, 7 | of hoeveel aderen zijn er in het begin des afgronds?
34 4, 8 | mogelijk zeggen: Ik ben in de afgrond niet nedergedaald,
35 4, 8 | nedergedaald, noch tot nog toe in de hel; en ik ben in de
36 4, 8 | toe in de hel; en ik ben in de hemel nooit opgeklommen.~
37 4, 12| nog levende zouden leven in goddeloosheid, en zouden
38 4, 13| en zeide: Ik ging eens in een bos van bomen des velds,
39 4, 21| hetgeen op de aarde is, en die in de hemel wonen hetgeen op
40 4, 27| kan niet vatten hetgeen in toekomende tijden de rechtvaardigen
41 4, 30| kwaden zaads is gezaaid in het hart Adams van den beginne;
42 4, 35| zielen der rechtvaardigen in hun binnenkamers hiervan
43 4, 36| heeft de wereld gewogen in een balans,~
44 4, 41| Here; en hij zeide tot mij: In de hel zijn de binnenkameren
45 4, 44| en zeide: Heb ik genade in uw ogen gevonden, en indien
46 4, 49| water en bracht veel regen in met onstuimigheid, en als
47 4, 51| zeide: Meent gij, dat ik tot in die dagen zal leven, of
48 4, 51| zal leven, of wat zal het in die dagen zijn?~
49 5, 1 | zullen gegrepen worden, in grote rijkdom, en de weg
50 5, 4 | schijnen, en de maan driemaal in de dag.~
51 5, 8 | 8 De aarde zal opengaan in vele plaatsen, en het vuur
52 5, 9 | 9 En in de zoete wateren zullen
53 5, 9 | verstand zal zich verbergen in zijn binnenkameren.~
54 5, 16| 16 En het is geschied in de tweede nacht, dat Salathiël,
55 5, 17| dat Israël u bevolen is in het land zijner gevangenis?~
56 5, 18| een herder zijn schapen, in het geweld der kwade wolven.~
57 5, 53| Anderen zijn die, welke in de sterke jeugd geboren
58 5, 56| u Here, indien ik genade in uw ogen gevonden heb, zo
59 6, 11| indien ik genade gevonden heb in uw ogen,~
60 6, 24| zullen stilstaan en zullen in drie uren niet lopen.~
61 6, 26| inwoners zal veranderd, en in een andere zin gekeerd worden.~
62 6, 36| nacht, werd mijn hart weder in mij beroerd, en ik begon
63 6, 38| zeide: O Here, Gij hebt in het begin der schepping
64 6, 58| waarover gij ijvert, zijn in hun handen gegeven.~
65 7, 3 | zeide tot mij: De zee is in een diepe plaats gesteld,
66 7, 4 | 4 Maar haar ingang is in een enge plaats gesteld,
67 7, 5 | 5 Want wie zou gaarne in de zee willen gaan, en ze
68 7, 5 | het enge ging, hoe zou hij in de wijdte kunnen komen?~
69 7, 6 | stad is gebouwd en gelegen in een vlak veld, en is vol
70 7, 12| en moeilijk; ook weinig in getal, en kwaad, en vol
71 7, 14| degenen die leven, niet pogen in te gaan door hetgeen hier
72 7, 17| heersende Heer, ziet gij hebt in uw wet verordineerd, dat
73 7, 28| zullen zich vervrolijken in vierhonderd jaren.~
74 7, 30| zeven dagen lang, gelijk in de voorgaande oordelen,
75 7, 32| aarde zal wedergeven die in haar slapen, en het stof
76 7, 36| Mozes voor de vaderen, die in de woestijn gezondigd hebben.~
77 7, 42| heerlijkheid blijft nog in deze; daarom hebben zij
78 7, 47| mensen tegenwoordig te leven in droefheid, en als zij dood
79 7, 52| geleefd hebben, en wij toch in de kwaadste wegen gewandeld
80 7, 54| 54 Want wij hebben in onaangename plaatsen gewandeld.~
81 7, 62| hunner ontfermt, die nog in de wereld niet zijn gekomen,~
82 8, 6 | bidden, en dat gij ons zaad in het hart geeft, en bouwing
83 8, 8 | En gelijk nu het lichaam in de baarmoeder geschapen
84 8, 8 | zo wordt uw schepsel als in vuur en water bewaard, en
85 8, 9 | harer tijd weder hetgeen in haar gewassen is.~
86 8, 12| gerechtigheid, en onderricht hem in uw wet en tuchtigt hem door
87 8, 20| eeuwigheid bewoont, wiens ogen in de hoogte verheven zijn,
88 8, 20| hoogte verheven zijn, en in de lucht nederzien;~
89 8, 26| volks, maar degenen, die u in waarheid dienen.~
90 8, 35| 35 Want in der waarheid, daar is niemand
91 8, 41| planten plant, maar alle die in de tijd gezaaid zijn niet
92 8, 41| krijgen, zo ook alle, die in de wereld gezaaid zijn,
93 8, 50| overkomen, die de wereld in de laatste tijden zullen
94 8, 50| zullen bewonen, omdat zij in vele hoovaardij gewandeld
95 8, 53| is naar de hel gevlucht in vergetelheid.~
96 8, 58| 58 En hebben in hun hart gezegd, dat er
97 8, 63| tekenen getoond, die gij in de laatste dagen zult beginnen
98 9, 1 | mij: Meet vlijtig de tijd in zich zelf, en het zal geschieden,
99 9, 3 | 3 En wanneer in de wereld aardbevingen zullen
100 9, 5 | gelijkerwijs al hetgeen in de wereld gemaakt is een
101 9, 6 | Allerhoogsten openbare beginselen in wonderen en tekenen, en
102 9, 6 | en tekenen, en hun einden in werkingen, en in tekenen.~
103 9, 6 | einden in werkingen, en in tekenen.~
104 9, 8 | zal mijn zaligheid zien in mijn land, en in mijn palen;
105 9, 8 | zaligheid zien in mijn land, en in mijn palen; want ik heb
106 9, 9 | misbruikt hebben, en die zullen in pijn wonen, die ze verworpen
107 9, 10| gekend hebben, toen zij in het leven weldaden ontvingen.~
108 9, 12| deze moeten het na de dood in de pijn leren kennen.~
109 9, 15| 15 Dat er meer in getal zijn die verloren
110 9, 19| dergenen, die geschapen zijn in deze wereld, nadat zij gemaakt
111 9, 23| vertoeft, (doch gij zult in dezelve niet vasten),~
112 9, 26| gelijk hij mij gezegd had, in het veld hetwelk Ardath
113 9, 26| Ardath heet, en ik zat aldaar in de bloemen; en ik at van
114 9, 29| vaderen openbaar geworden in de woestijn in een onvruchtbare
115 9, 29| geworden in de woestijn in een onvruchtbare plaats,
116 9, 31| Want ziet ik zaai mijn wet in u, en zij zal in u vrucht
117 9, 31| mijn wet in u, en zij zal in u vrucht voortbrengen, en
118 9, 31| daarin verheerlijkt worden in eeuwigheid.~
119 9, 33| zij niet bewaarden hetgeen in hen gezaaid was.~
120 9, 37| vergaan, maar is gebleven in haar werking.~
121 9, 38| 38 En als ik deze dingen in mijn hart sprak, zo zag
122 9, 38| en zij was zeer bedroefd in haar geest, en haar klederen
123 9, 40| waarom zijt gij bedroefd in uw geest? en zij zeide tot
124 9, 41| opdat ik mag wenen, en in mijn droefheid voortgaan,
125 10, 1 | geschied, toen mijn zoon in zijn slaapkamer ging, dat
126 10, 3 | en weggevloden, en ben in dit veld gekomen, gelijk
127 10, 4 | heb voorgenomen niet weder in de stad te komen, maar hier
128 10, 13| tegenwoordige menigte keert weder in haar, gelijk zij daaruit
129 10, 16| aanneemt, zo zult gij ook in zodanige zaken geprezen
130 10, 18| dat niet doen, ik zal niet in de stad gaan, maar hier
131 10, 22| verbrand, en onze Levieten zijn in gevangenis gegaan, en onze
132 10, 23| want zij is ook overgegeven in handen van degenen die haar
133 10, 32| uw redenen gedaan, en ben in het veld uitgegaan; en ziet,
134 10, 45| dat nog geen offerande in dezelve was geofferd.~
135 10, 48| heeft, dat haar zoon komende in zijn slaapkamer gestorven
136 10, 51| u gezegd, dat gij zoudt in een veld blijven, waar geen
137 10, 53| heb ik u gezegd, dat gij in een veld zoudt komen, waar
138 10, 54| 54 Want in die plaats kon ook geen
139 10, 59| die doen zal, die op aarde in de laatste dagen wonen.~
140 11, 4 | Want zijn hoofden waren in rust, en het middelste hoofd
141 11, 4 | en hij was met deze ook in rust.~
142 11, 19| al de andere, dat zij elk in het bijzonder de heerschappij
143 11, 20| maar verdwenen nochtans in korte tijd.~
144 11, 23| arends, dan twee hoofden, die in rust waren, en zes vederkens.~
145 11, 39| heerschappij had gegeven in mijn wereld, opdat naar
146 11, 40| 40 En hetwelk, in de vierde plaats komende,
147 11, 42| zachtmoedige verdrukt, en die in rust waren beledigd, en
148 12, 5 | Ziet, ik ben nog vermoeid in mijn gemoed, en ik ben zeer
149 12, 5 | gemoed, en ik ben zeer zwak in mijn geest, en daar is geen
150 12, 5 | daar is geen kracht meer in mij, vanwege de grote vrees,
151 12, 7 | heersende Here, indien ik genade in uw ogen gevonden heb, en
152 12, 11| de zee, is het rijk, dat in een gezicht gezien is door
153 12, 14| 14 In hetzelve nu zullen twaalf
154 12, 18| zullen ontstaan en het zal in gevaar staan van te vallen,
155 12, 18| niet vallen, maar zal weder in zijn eerste stand worden
156 12, 20| verklaring: Daar zullen in dit rijk acht koningen opstaan,
157 12, 21| de vier behouden worden in die tijd, als zijn einde
158 12, 34| komen zal, waarvan ik u in het begin gesproken heb.~
159 12, 37| dingen, die gij gezien hebt, in een boek, en leg dat in
160 12, 37| in een boek, en leg dat in een verborgen plaats.~
161 12, 40| voorbij waren, en dat ik in de stad niet was wedergekeerd,
162 12, 42| wijngaard, en als een kaars in een duistere plaats, en
163 12, 47| heeft uwer niet vergeten in de verzoeking.~
164 12, 48| niet geweken, maar ik ben in deze plaats gekomen, opdat
165 12, 49| nu, zo ga een ieder van u in zijn huis, en ik zal na
166 12, 51| Doch ik zat nog zeven dagen in het veld, gelijk hij mij
167 12, 51| kruiden is mij spijs geworden in die dagen.~ ~ ~ ~
168 13, 4 | hoorden, gelijk de aarde in stilte is, wanneer zij het
169 13, 16| 16 Want zo ik acht in mijn gemoed, wee degenen,
170 13, 16| overgelaten zijn geweest in die dagen; en veel meer,
171 13, 19| 19 Want daarom zijn zij in groot gevaar en veel nood
172 13, 20| en nu zie de dingen die in het laatste geschieden zullen,
173 13, 23| gevaar gedragen zal hebben in die tijd, die zal zichzelf
174 13, 23| hier bewaard hebben; die in het gevaar gevallen zijn,
175 13, 23| werken hebben, en het geloof in de Almachtige.~
176 13, 30| 30 En hij zal in een verrukking van zinnen
177 13, 33| horen, zo zal een ieder in zijn land zijn krijg, die
178 13, 40| land gevangen zijn genomen in de dagen van de koning Hosea,
179 13, 40| en zij zijn overgebracht in een ander land.~
180 13, 41| heidenen zouden verlaten, en in een verder land vertrekken,
181 13, 42| rechten onderhouden, die zij in hun land niet gehouden hadden.~
182 13, 52| doorgronden noch weten, die in de diepte der zee zijn,
183 13, 57| 57 Toen ben ik in het veld heengegaan, de
184 13, 58| hij de tijd, met hetgeen in de tijden teweeggebracht
185 14, 3 | 3 In het doornbos ben ik Mozes
186 14, 3 | gesproken, als mijn volk in Egypte dienstbaar was.~
187 14, 8 | gehoord hebt, die zult gij in uw hart wegleggen.~
188 14, 11| 11 Want de eeuw is in twaalf delen verdeeld, en
189 14, 20| 20 Daarom ligt de wereld in duisternis, en die daarin
190 14, 22| u gevonden heb, zo zend in mij de Heilige Geest, en
191 14, 22| schrijven wat van den beginne in de wereld geschied is, aangaande
192 14, 22| aangaande de zaken die in uw wet geschreven waren,
193 14, 22| vinden, en dat degenen, die in de laatste tijden zullen
194 14, 23| en zeg tot hen, dat zij u in veertig dagen niet zoeken.~
195 14, 25| 25 En kom hier, zo zal ik in uw hart ontsteken een licht
196 14, 29| het begin vreemdelingen in Egypte, en zijn daaruit
197 14, 40| wetenschap, en de wijsheid wies in mijn borst, en mijn geest
198 14, 40| mijn geest werd versterkt in zijn geheugen.~
199 14, 42| zij schreven de dingen die in verrukkingen der zinnen
200 14, 44| 44 Zo zijn er in veertig dagen geschreven
201 14, 45| die gij geschreven hebt, in het openbaar voor, en laat
202 14, 47| 47 Want in deze is de ader des verstands,
203 15, 1 | 1 ZIET, gij zult in de oren mijns volks de woorden
204 15, 1 | profetie spreken, die ik in uw mond zal leggen, spreekt
205 15, 4 | al de ongelovigen zullen in hun ongeloof sterven.~
206 15, 10| niet meer dulden dat het in Egypte wone.~
207 15, 15| strijd, en het zwaard zal in hun handen zijn.~
208 15, 16| zal ongestadigheid zijn in de mensen, en de een zal
209 15, 17| Want een mens zal begeren in een stad te gaan, en hij
210 15, 21| ik hun doen, en zal het in hun schoot vergelden; dit
211 15, 27| aardbodem gekomen, en gij zult in dezelve blijven. Want God
212 15, 30| Namelijk de Karmaniërs razende in hun toorn, en zij zullen
213 15, 30| kracht, en zullen tegen hen in de krijg staan, en zullen
214 15, 33| daar zal vrees en schrik in hun leger zijn, en twist
215 15, 34| het oosten en noorden tot in het zuiden, haar aanzien
216 15, 39| openen, met de wolk die het in zijn onstuimigheid verwekt
217 15, 45| 45 En die in haar zullen overblijven,
218 15, 48| stad altijd willen navolgen in al haar werken en vonden,
219 15, 55| Het loon uwer hoererij is in uw schoot, daarom zult gij
220 15, 57| worden, en al de uwen zullen in het veld door het zwaard
221 15, 60| 60 In het doortrekken zullen zij
222 15, 60| zullen zij de verslagen stad in stukken stoten, en zullen
223 16, 6 | afweren, die hongerig is in het bos? of het vuur in
224 16, 6 | in het bos? of het vuur in de stoppelen blussen als
225 16, 17| mij; wie zal mij bevrijden in die dagen?,~
226 16, 19| 19 Wat zal ik in deze doen, wanneer de ongevallen
227 16, 21| 21 En in alle deze zullen zij zich
228 16, 27| wie zal ze treden? want in alle plaatsen zal grote
229 16, 29| verstoken zullen hebben in de dichte bossen, en in
230 16, 29| in de dichte bossen, en in de kloven der steenrotsen.~
231 16, 30| 30 Gelijk als in een olijfhof aan elke boom
232 16, 32| 32 Zo zullen er in die dagen drie of vier overgelaten
233 16, 35| 35 Haar bruidegoms zullen in de krijg omkomen, en haar
234 16, 39| lichaam, en als het kind nu in de geboorte is, zo vertoeven
235 16, 41| bereidt u ten strijd, en zijt in het ongeval zo, als de vreemdelingen
236 16, 51| zich versiert, en zal haar in het aangezicht beschuldigen,
237 16, 59| Die de zee besloten heeft in het midden der wateren,
238 16, 61| 61 Die in de woestijn waterfonteinen
239 16, 62| zijn hart gesteld heeft in het midden des lichaams,
240 16, 63| doorgrondt alle verborgen dingen in de diepten der aarde.~
241 16, 64| uw raadslagen, en wat gij in uw harten bedenkt, wanneer
242 16, 66| beschuldigers zullen zijn, in die dag.~
243 16, 71| van plaats tot plaats, en in de omliggende steden zal
|