Chapter, Verse

1   3, 18|    de aarde; gij bewoogt de aardbodem, en de afgrond deedt gij
2   6, 1 |     mij: Van toen af dat de aardbodem zijn begin had, en eer de
3  11, 32|   voerde heerschappij op de aardbodem, over al de vleugelen, die
4  11, 40| onbehoorlijke arbeid, en de aardbodem met zoveel bedrog heeft
5  15, 5 |   ik zal ongelukken over de aardbodem zenden, het zwaard, en de
6  15, 27|  zijn de ongevallen over de aardbodem gekomen, en gij zult in