Chapter, Verse
1 1, 5 | hun ongerechtigheden, die zij tegen mij hebben begaan,
2 1, 5 | tegen mij hebben begaan, dat zij het hun kindskinderen verkondigen;~
3 1, 6 | hen zijn gewassen, want zij hebben mij vergeten, en
4 1, 7 | huis der dienstbaarheid? Zij daarentegen hebben mij tot
5 1, 8 | het kwaad op hen, omdat zij mijn wet niet gehoorzaam
6 1, 24| hun mijn naam geven, opdat zij mijn inzettingen houden.~
7 1, 34| niet vruchtbaar zijn, want zij hebben mijn gebod niet geacht,
8 1, 36| 36 Zij hebben geen profeten gezien,
9 2, 1 | knechten de profeten, die zij niet hebben willen horen,
10 2, 1 | hebben willen horen, maar zij hebben mijn raad teniet
11 2, 6 | hun moeder ten roof, opdat zij niet meer voortgeteeld worden.~
12 2, 7 | aarde verdelgd worden; want zij hebben mijn eed veracht.~
13 2, 12| tot een welriekende zalf; zij zullen noch arbeiden, noch
14 2, 28| zullen jaloers zijn, maar zij zullen tegen u niet vermogen,
15 2, 33| hen kwam, zo verwierpen zij mij, en versmaadden het
16 2, 42| die ik niet tellen kon, en zij loofden allen de Here met
17 2, 45| Gods beleden; nu worden zij gekroond, en ontvangen palmtakken.~
18 2, 47| Het is de Zoon Gods, die zij in de wereld hebben beleden.
19 3, 12| volken en natiën werden, dat zij weder goddelozer werden
20 3, 13| 13 En als zij nu ongerechtigheid voor
21 3, 26| zijn nakomelingen, want zij gebruikten ook een boos
22 3, 28| Babylon wonen beter? en zal zij daarom over Sion heersen?~
23 3, 30| gezien, hoe gij hen duldt als zij zondigen, en spaart als
24 3, 30| zondigen, en spaart als zij goddeloosheid bedrijven,
25 3, 33| getogen, en ik heb gezien dat zij overvloed hebben, en dat
26 3, 33| overvloed hebben, en dat zij uw geboden niet gedenken.~
27 3, 36| wel met namen vinden, dat zij uw geboden gehouden hebben,
28 4, 14| de zee beoorlogen, opdat zij voor ons wijke, en wij nog
29 4, 19| antwoordde ik en zeide: Zij hebben waarlijk beide ijdele
30 4, 40| zwangere vrouw, wanneer zij haar negen maanden vervuld
31 4, 41| 41 En ik zeide: Neen, zij kan niet Here; en hij zeide
32 5, 7 | kennen, allen nochtans zullen zij haar stem horen.~
33 5, 12| hopen en niet verkrijgen; zij zullen arbeiden maar hun
34 5, 29| 29 En zij hebben dat vertreden, die
35 5, 46| verscheiden tijd? Bid haar dan dat zij er tien op eenmaal geve.~
36 5, 47| 47 En ik zeide: Zij kan toch niet, maar zij
37 5, 47| Zij kan toch niet, maar zij moet het door de tijd doen.~
38 5, 50| die nog jong; of genaakt zij nu de ouderdom?~
39 5, 51| Vraag degene die baart, en zij zal het u zeggen;~
40 5, 53| 53 En zij zal u ook zelf zeggen: Anderen
41 6, 6 | alle dingen bedacht, en zij zijn door mij alleen en
42 6, 16| dingen spreekt, zo beeft zij en wordt bewogen, want zij
43 6, 16| zij en wordt bewogen, want zij weet dat haar einde moet
44 6, 18| 18 En zij zeide: Ziet de dagen komen,
45 6, 20| en alle tezamen zullen zij ze zien;~
46 6, 23| gehoord hebben, zo zullen zij verschrikt worden.~
47 6, 41| en hebt die bevolen, dat zij onderscheid zou maken tussen
48 6, 42| de wateren bevolen, dat zij zouden verzameld worden
49 6, 42| voor u zouden dienen, als zij door God bezaaid en gebouwd
50 6, 46| 46 En gij geboodt hun dat zij de mens dienen zouden, die
51 6, 52| hebt hem bewaard, opdat hij zij tot een verslinding degene,
52 6, 53| geboodt gij de aarde, dat zij u zou voortbrengen het grote
53 6, 56| gezegd dat niets zijn, en zij zijn vergeleken met speeksel,
54 7, 3 | diepe plaats gesteld, opdat zij diep en groot zij,~
55 7, 3 | opdat zij diep en groot zij,~
56 7, 4 | enge plaats gesteld, opdat zij de rivieren gelijk zou zijn.~
57 7, 14| eng en ijdel is, zo kunnen zij niet verkrijgen hetgeen
58 7, 18| dragen het enge, hoewel zij het wijde hopen, want die
59 7, 21| degenen die komen zouden, als zij kwamen, wat zij zouden doen
60 7, 21| zouden, als zij kwamen, wat zij zouden doen om te leven,
61 7, 21| doen om te leven, en wat zij zouden onderhouden om niet
62 7, 22| 22 Maar zij zijn niet gehoorzaam geweest,
63 7, 26| bruid zal verschijnen, en zij zal openbaar vertoond worden,
64 7, 42| nog in deze; daarom hebben zij voor de zwakken gebeden.~
65 7, 47| leven in droefheid, en als zij dood zijn de straf te verwachten?~
66 7, 60| 60 Doch zij hebben hem niet geloofd,
67 8, 50| tijden zullen bewonen, omdat zij in vele hoovaardij gewandeld
68 8, 56| 56 Want zij hebben hun vrijheid aangenomen,
69 8, 57| 57 Daarenboven hebben zij de rechtvaardigen met voeten
70 8, 58| dat er geen God is, daar zij nochtans weten dat zij sterven
71 8, 58| daar zij nochtans weten dat zij sterven moeten.~
72 8, 60| 60 Maar ook zij, die geschapen zijn, hebben
73 9, 10| niet gekend hebben, toen zij in het leven weldaden ontvingen.~
74 9, 11| walg gehad hebben, toen zij nog vrijheid hadden,~
75 9, 19| zijn in deze wereld, nadat zij gemaakt was, verdorven geworden
76 9, 29| wordt betreden, wanneer zij uit Egypte togen, en hebt
77 9, 31| ik zaai mijn wet in u, en zij zal in u vrucht voortbrengen,
78 9, 32| hebben ze niet gehouden, en zij hebben mijn rechten niet
79 9, 32| niet openbaar geworden, en zij kon ook niet, want zij was
80 9, 32| en zij kon ook niet, want zij was de uwe.~
81 9, 33| verloren gegaan, dewijl zij niet bewaarden hetgeen in
82 9, 38| de rechterzijde, en zie, zij treurde en weende met luide
83 9, 38| weende met luide stem, en zij was zeer bedroefd in haar
84 9, 40| bedroefd in uw geest? en zij zeide tot mij:~
85 9, 43| 43 En zij zeide tot mij: Ik, uw dienstmaagd
86 10, 3 | 3 En toen zij allen ophielden mij te troosten,
87 10, 9 | vraagt het de aarde, zo zal zij u zeggen, dat zij is degene,
88 10, 9 | zo zal zij u zeggen, dat zij is degene, die de ondergang
89 10, 10| de anderen komen, en zie zij wandelen bijna allen ten
90 10, 13| keert weder in haar, gelijk zij daaruit gekomen is.~
91 10, 18| 18 En zij zeide tot mij: Ik zal dat
92 10, 23| heerlijkheid opgelost, want zij is ook overgegeven in handen
93 10, 24| de sterke God u genadig zij, en de Allerhoogste zal
94 10, 26| 26 En ziet, zij gaf haastig groot geluid
95 10, 43| 43 En dat zij u van het ongeval haars
96 10, 44| Sion, welke gij ook, als zij u gezegd heeft, nu zult
97 10, 45| 45 En dat zij u gezegd heeft, dat zij
98 10, 45| zij u gezegd heeft, dat zij dertig jaren onvruchtbaar
99 10, 47| 47 En dat zij u gezegd heeft, dat zij
100 10, 47| zij u gezegd heeft, dat zij met hem arbeid heeft opgebracht,
101 10, 48| 48 En dat zij u gezegd heeft, dat haar
102 10, 49| gedaante gezien, en wijl zij om haar zoon treurde, zijt
103 10, 55| vrees niet, en uw hart zij niet verschrikt, maar ga
104 11, 3 | daartegen wiessen, en dat zij tot kleine en smalle vederkens
105 11, 12| rechterzijde stond een veder op, en zij heerste over de gehele aarde.~
106 11, 13| En het geschiedde, toen zij heerste, dat haar einde
107 11, 13| opgestaan en heerste, en zij heeft het lange tijd gehouden.~
108 11, 14| En het is geschied toen zij heerste, gelijk als de voorgaande.~
109 11, 19| het met al de andere, dat zij elk in het bijzonder de
110 11, 20| van de rechterzijde, opdat zij zelf de heerschappij zouden
111 11, 26| heeft zich opgericht, maar zij is terstond verdwenen.~
112 11, 29| 29 En toen zij daaraan dachten, ziet zo
113 11, 44| tijden aangezien, en ziet, zij zijn geëindigd, en hun boze
114 11, 46| geweld bevrijd zijnde, en dat zij mag hopen op het oordeel
115 12, 3 | 3 En ik zag, en ziet, zij kwamen niet meer te voorschijn,
116 12, 23| dingen daarin wederroepen, en zij zullen over de aarde zelf
117 12, 40| was wedergekeerd, zo zijn zij allen van de minste tot
118 12, 40| de meeste vergaderd, en zij zijn tot mij gekomen, en
119 12, 45| daar gestorven zijn; en zij weenden met luider stem.~
120 13, 4 | aarde in stilte is, wanneer zij het vuur gevoelt.~
121 13, 5 | winden des hemels, opdat zij die man zouden beoorlogen,
122 13, 8 | bevreesd, en nochtans bestonden zij te strijden.~
123 13, 19| 19 Want daarom zijn zij in groot gevaar en veel
124 13, 34| bijeen vergaderen, alsof zij wilden komen en hem bestrijden.~
125 13, 37| en pijnigingen, waarmee zij zullen beginnen gepijnigd
126 13, 40| over de rivier gevoerd, en zij zijn overgebracht in een
127 13, 41| 41 Doch zij besloten, dat zij de menigte
128 13, 41| 41 Doch zij besloten, dat zij de menigte der heidenen
129 13, 42| 42 Daar wilden zij hun rechten onderhouden,
130 13, 42| rechten onderhouden, die zij in hun land niet gehouden
131 13, 43| 43 Zij zijn dan daarin getogen
132 13, 44| aderen der rivier op, totdat zij daarover gegaan zijn.~
133 13, 46| 46 Toen hebben zij daarin gewoond tot de laatste
134 13, 46| de laatste tijd; en als zij nu weder zullen beginnen
135 13, 47| der rivier ophouden, opdat zij daarover gaan mogen; daarom
136 14, 15| zien geschieden, zullen zij nog erger maken dan dit.~
137 14, 23| volk, en zeg tot hen, dat zij u in veertig dagen niet
138 14, 30| des levens ontvangen, die zij niet hebben gehouden, die
139 14, 42| vijf mannen verstand, dat zij schreven de dingen die in
140 14, 42| mij werden gezegd, welke zij nochtans niet wisten.~
141 14, 43| 43 Des nachts nu aten zij, doch des daags sprak ik,
142 15, 2 | 2 En maak dat zij op papier geschreven worden,
143 15, 2 | geschreven worden, want zij zijn trouw en waarachtig.~
144 15, 8 | over hun goddeloosheid, die zij roekeloos begaan, en zal
145 15, 8 | zal niet verdragen hetgeen zij onrechtvaardig doen. Ziet
146 15, 20| en te vergelden hetgeen zij hun aangedaan hebben.~
147 15, 21| 21 Gelijk zij tot op de huidige dag mijn
148 15, 29| worden over de aarde, zodat zij allen zullen vrezen en beven,
149 15, 30| razende in hun toorn, en zij zullen komen als wilde zwijnen
150 15, 35| 35 En zij zullen tegen elkander stoten,
151 15, 40| gesternte zich verheffen, opdat zij de gehele aarde verschrikken
152 15, 40| degenen, die daarop wonen, en zij zullen over alle hoge en
153 15, 43| 43 En zij zullen standvastig gaan
154 15, 44| 44 Zij zullen gezamenlijk tot deze
155 15, 47| versierd tot hoererij, opdat zij zouden mogen behagen, en
156 15, 60| In het doortrekken zullen zij de verslagen stad in stukken
157 15, 61| zijn voor stoppelen, en zij zullen u zijn tot vuur.~
158 15, 62| 62 En zij zullen u verteren; en zullen
159 15, 63| 63 Zij zullen uw zonen gevankelijk
160 15, 63| en uw inkomsten zullen zij tot roof maken, en zij zullen
161 15, 63| zullen zij tot roof maken, en zij zullen de heerlijkheid uws
162 16, 13| door hem geschoten worden. Zij zullen niet ontbreken, wanneer
163 16, 18| het begin des ongevals, en zij zullen allen beven.~
164 16, 21| 21 En in alle deze zullen zij zich niet bekeren van hun
165 16, 22| goedkoop zijn op aarde, zodat zij zullen menen, dat hun vrede
166 16, 34| maagden zullen treuren, omdat zij geen bruidegoms hebben;
167 16, 34| vrouwen zullen treuren, omdat zij geen mannen hebben; haar
168 16, 34| dochters zullen treuren, omdat zij geen hulp hebben.~
169 16, 39| geboorte is, zo vertoeven zij niet een ogenblik;~
170 16, 42| 42 Die verkoopt zij als een die vliedt, en die
171 16, 47| en tot hongersnood zullen zij hen voortbrengen.~
172 16, 48| handel met roof drijven, hoe zij hun steden en huizen, en
173 16, 51| ongerechtigheid, wanneer zij zich versiert, en zal haar
174 16, 56| gezegd: De aarde worde, en zij is geworden, en de hemel
175 16, 69| wordt over u aangestoken, en zij zullen sommigen uit u wegrukken
176 16, 72| 72 Zij zullen zijn als woedenden,
177 16, 73| 73 Want zij zullen hen verstoren, en
178 16, 78| hun misdaden bedekt zijn; zij zijn gelijk een veld, dat
|