Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
uren 2
uriël 3
uur 1
uw 174
uwe 3
uwen 1
uwer 15
Frequency    [«  »]
180 tot
178 zij
176 zullen
174 uw
172 want
155 hij
151 hebt

Het vierde boek Ezra

IntraText - Concordances

uw

    Chapter, Verse
1 1, 19| Toen had ik medelijden met uw zuchten, en heb u manna 2 1, 21| Filistijn heb ik van voor uw aanschijn uitgedrevan. Wat 3 1, 23| Zo heb ik u geen vuur om uw lastering gegeven, maar 4 1, 26| verhoren, want gij hebt uw handen met bloed bevlekt, 5 1, 26| handen met bloed bevlekt, en uw voeten zijn snel om doodslagen 6 1, 31| aangezicht van u keren; want uw feestdagen, en nieuwe maanden, 7 1, 33| zegt de almachtige Here: Uw huis is woest, ik zal u 8 1, 34| 34 Uw kinderen zullen niet vruchtbaar 9 1, 35| 35 Ik zal uw huizen overgeven aan een 10 2, 3 | hebt gezondigd voor de Here uw God, en hebt kwaad voor 11 2, 15| 15 Gij moeder! omhels uw kinderen; voed die op met 12 2, 19| leliën hebben, op welk ik uw kinderen met blijdschap 13 2, 22| de ouden en jongen binnen uw muren.~ 14 2, 24| houd op, mijn volk, want uw rust zal komen.~ 15 2, 25| Gij, goede voedster! kweek uw kinderen op, versterk hun 16 2, 26| omkomen, want ik zal hen van uw getal eisen.~ 17 2, 29| handen zullen u bedekken, dat uw kinderen de hel niet zien.~ 18 2, 30| Vervrolijk u, gij moeder met uw kinderen, want ik zal u 19 2, 31| 31 Gedenk aan uw kinderen die slapen, want 20 2, 32| 32 Omhels uw kinderen totdat ik kom, 21 2, 34| hoort en verstaat: Verwacht uw Herder, hij zal u een eeuwige 22 2, 40| 40 Sion, neem uw getal tot u, en besluit 23 2, 40| getal tot u, en besluit in u uw in het wit gekleden, die 24 2, 41| majesteit des Heren, dat uw volk geheiligd worde, dat 25 3, 6 | het Paradijs gezet hetwelk uw rechterhand gemaakt had, 26 3, 7 | 7 En hebt hem geboden uw weg lief te hebben, maar 27 3, 8 | dingen voor u, verachtte uw geboden.~ 28 3, 14| liefgehad, en hebt hem alleen uw wil aangewezen.~ 29 3, 19| 19 En uw heerlijkheid ging door vier 30 3, 20| boze hart niet weg, opdat uw wet in hen zou vrucht voortbrengen.~ 31 3, 24| hebt hem gezegd, dat hij uw naam een stad zou bouwen, 32 3, 27| 27 En gij hebt uw stad overgegeven in de handen 33 3, 30| goddeloosheid bedrijven, en uw volk hebt gij uitgeroeid, 34 3, 30| hebt gij uitgeroeid, en uw vijanden hebt gij behouden; 35 3, 32| Israël? of wat geslacht heeft uw verbonden geloofd, gelijk 36 3, 33| overvloed hebben, en dat zij uw geboden niet gedenken.~ 37 3, 34| de wereld wonen, zo zal uw naam niet gevonden worden 38 3, 35| gezondigd? of wat volk heeft uw geboden zo gehouden?~ 39 3, 36| met namen vinden, dat zij uw geboden gehouden hebben, 40 4, 2 | 2 En zeide tot mij: Uw hart gaat veel te hoog in 41 4, 10| 10 En hij zeide tot mij: Uw eigen dingen, die met u 42 4, 23| heb niet willen vragen van uw hogere dingen, maar van 43 4, 44| zeide: Heb ik genade in uw ogen gevonden, en indien 44 4, 52| ten dele zeggen, maar van uw leven ben ik niet gezonden 45 5, 17| gij geweest, en waarom is uw gelaat zo droevig? Weet 46 5, 28| en hebt het enige, dat uw is, onder velen verstrooid?~ 47 5, 29| hebben dat vertreden, die uw beloften tegenspraken, en 48 5, 29| beloften tegenspraken, en die uw verbonden niet geloofden.~ 49 5, 30| 30 En of gij schoon uw volk haattet, zo moest het 50 5, 30| haattet, zo moest het door uw handen getuchtigd worden.~ 51 5, 33| Here. En hij zeide tot mij: Uw geest is te zeer bekommerd 52 5, 43| eenmaal zouden zijn, opdat gij uw oordeel te spoediger vertoondet?~ 53 5, 45| sprak ik: Gelijk gij tot uw knecht hebt gezegd, dat 54 5, 56| Here, indien ik genade in uw ogen gevonden heb, zo toon 55 5, 56| ogen gevonden heb, zo toon uw knecht door wie gij uw schepsel 56 5, 56| toon uw knecht door wie gij uw schepsel bezoekt.~ 57 6, 11| ik genade gevonden heb in uw ogen,~ 58 6, 12| 12 Zo bid ik u, dat gij uw dienstknecht toont het einde 59 6, 13| en zeide tot mij: Sta op uw voeten, en hoor de volkomen 60 6, 25| zaligheid zien, en het einde van uw wereld.~ 61 6, 32| 32 Want uw stem is verhoord door de 62 6, 32| allerhoogste; want de Sterke heeft uw gezindheid gezien, en uw 63 6, 32| uw gezindheid gezien, en uw kuisheid, die gij van de 64 6, 38| hemel en aarde worde, en uw woord was een volkomen werk,~ 65 6, 40| hebt gij gezegd, dat uit uw schatten het klare licht 66 6, 40| voortgebracht worden, opdat uw werk zichtbaar zou worden.~ 67 6, 43| 43 Want uw woord ging uit, en het werk 68 6, 48| opdat de volken daarin uw wonderen zouden verhalen.~ 69 6, 54| ook Adam, die gij over al uw schepselen, die gij gemaakt 70 6, 58| 58 Maar wij, uw volk, hetwelk gij genoemd 71 6, 58| hetwelk gij genoemd hebt uw eerstgeborene, uw eniggeborene, 72 6, 58| genoemd hebt uw eerstgeborene, uw eniggeborene, en die waarover 73 7, 17| heersende Heer, ziet gij hebt in uw wet verordineerd, dat de 74 8, 6 | 6 O Here, zo gij uw knecht niet toelaat, dat 75 8, 6 | niet toelaat, dat wij voor uw aanschijn bidden, en dat 76 8, 8 | zijn leden geeft, zo wordt uw schepsel als in vuur en 77 8, 8 | vuur en water bewaard, en uw werk dat gij gemaakt hebt, 78 8, 8 | hebt, draagt negen maanden uw schepsel, dat daarin geschapen 79 8, 12| 12 Gij brengt hem op door uw gerechtigheid, en onderricht 80 8, 12| gerechtigheid, en onderricht hem in uw wet en tuchtigt hem door 81 8, 12| wet en tuchtigt hem door uw wijsheid.~ 82 8, 13| 13 En gij doodt hem als uw schepsel, en maakt hem levend 83 8, 13| en maakt hem levend als uw werk.~ 84 8, 14| voortgebracht, zo is het door uw bevel gemakkelijk te ordineren, 85 8, 15| meer zal ik spreken van uw volk, om hetwelk ik treurig 86 8, 16| 16 En van uw erve, om welke ik leed draag, 87 8, 17| 17 Daarom zal ik voor uw aanschijn beginnen te bidden 88 8, 24| uws dienaars, en vat met uw oren de smeking van uw maaksel.~ 89 8, 24| met uw oren de smeking van uw maaksel.~ 90 8, 27| heidenen, maar op degenen, die uw getuigenissen met smarten 91 8, 28| maar aan degenen die naar uw wil uw vreze bekend hebben.~ 92 8, 28| degenen die naar uw wil uw vreze bekend hebben.~ 93 8, 29| hebben; maar zie die aan, die uw wet heerlijk geleerd hebben.~ 94 8, 30| die lief, welke altijd op uw gerechtigheid en heerlijkheid 95 8, 36| 36 Want daarin zal uw gerechtigheid en uw goedheid 96 8, 36| zal uw gerechtigheid en uw goedheid verkondigd worden, 97 8, 37| recht gesproken, en naar uw redenen zal het ook geschieden.~ 98 8, 43| indien het niet opkomt, of uw regen intijds niet ontvangt, 99 8, 44| verloren de mens, die door uw handen is geschapen, en 100 8, 45| niet over ons, maar spaar uw volk, en ontferm u over 101 8, 45| volk, en ontferm u over uw erfdeel; want gij ontfermt 102 8, 45| want gij ontfermt u over uw schepsel.~ 103 9, 40| waarom zijt gij bedroefd in uw geest? en zij zeide tot 104 9, 43| En zij zeide tot mij: Ik, uw dienstmaagd was onvruchtbaar 105 9, 45| dertig jaren, dat God mij, uw dienst maagd verhoord heeft, 106 10, 15| Nu dan behoud voor uzelf uw droefheid, en draag kloekmoedig 107 10, 17| dan weder naar de stad tot uw man.~ 108 10, 24| 24 Gij dan doe uw grote droefheid van u, en 109 10, 24| rust geven het rusten van uw arbeid.~ 110 10, 31| 31 Wat is u, en waarom is uw verstand ontroerd, en het 111 10, 32| verlaten hebt; want ik heb naar uw redenen gedaan, en ben in 112 10, 37| dan, zo bid ik u, dat gij uw knecht toont wat deze verrukking 113 10, 39| 39 Hij heeft gezien dat uw weg recht is, want gij waart 114 10, 39| zonder ophouden beroerd over uw volk, en waart zeer treurig 115 10, 55| Daarom dan, vrees niet, en uw hart zij niet verschrikt, 116 11, 43| 43 Daarom is uw versmading gekomen, tot 117 11, 43| tot de Allerhoogste, en uw hovaardigheid tot de sterke.~ 118 11, 45| verschijn niet meer, noch uw gruwelijke vleugelen, noch 119 11, 45| gruwelijke vleugelen, noch uw snode vederkens, noch uw 120 11, 45| uw snode vederkens, noch uw boze hoofden, noch uw kwade 121 11, 45| noch uw boze hoofden, noch uw kwade klauwen, noch uw geheel 122 11, 45| noch uw kwade klauwen, noch uw geheel onnut lichaam,~ 123 11, 46| en tot zichzelf kome, van uw geweld bevrijd zijnde, en 124 12, 7 | Here, indien ik genade in uw ogen gevonden heb, en indien 125 12, 7 | mijn gebed waarlijk voor uw aangezicht opgekomen is,~ 126 12, 8 | versterk mij, en toon aan mij, uw knecht, de verklaring en 127 12, 11| een gezicht gezien is door uw broeder Daniël;~ 128 12, 38| ze de verstandigen onder uw volk leren, namelijk wier 129 13, 14| Gij hebt van den beginne uw dienstknecht deze wonderen 130 13, 48| die overgelaten zijn van uw volk, zijn deze, die binnen 131 13, 54| 54 Want gij hebt uw eigen wet verlaten, en hebt 132 13, 55| 55 Gij hebt uw leven gericht door wijsheid, 133 13, 55| en hebt verstand genoemd uw moeder.~ 134 14, 8 | gehoord hebt, die zult gij in uw hart wegleggen.~ 135 14, 13| 13 Nu dan beschik uw huis, en bestraf uw volk, 136 14, 13| beschik uw huis, en bestraf uw volk, en vertroost de vernederden 137 14, 21| 21 Overmits uw wet verbrand is, en daarom 138 14, 22| aangaande de zaken die in uw wet geschreven waren, opdat 139 14, 25| En kom hier, zo zal ik in uw hart ontsteken een licht 140 14, 31| een erfdeel gegeven; en uw vaders en gijlieden hebt 141 14, 33| nu zo zijt gij hier, en uw broederen zijn onder ulieden,~ 142 14, 34| 34 Indien gij dan uw gemoederen gehoorzaam aanstelt 143 14, 34| gemoederen gehoorzaam aanstelt en uw verstand onderrichten laat, 144 14, 38| riep, zeggende: Ezra, doe uw mond open, en drink hetgeen 145 15, 1 | profetie spreken, die ik in uw mond zal leggen, spreekt 146 15, 47| gelijk gemaakt, en hebt uw dochteren versierd tot hoererij, 147 15, 49| en zwaard, en pest, opdat uw huizen verwoest worden door 148 15, 53| tijde niet hadt gedood, en uw handen over hen niet hadt 149 15, 55| loon uwer hoererij is in uw schoot, daarom zult gij 150 15, 57| 57 En uw kinderen zullen van honger 151 15, 57| door het zwaard vallen, en uw steden zullen verdelgd worden, 152 15, 60| zullen een gedeelte van uw land verderven, en een deel 153 15, 60| verderven, en een deel van uw heerlijkheid uitroeien, 154 15, 62| zullen u verteren; en zullen uw steden, en uw land, en uw 155 15, 62| en zullen uw steden, en uw land, en uw bergen, ook 156 15, 62| uw steden, en uw land, en uw bergen, ook al uw bossen, 157 15, 62| land, en uw bergen, ook al uw bossen, vruchtdragend geboomte, 158 15, 63| 63 Zij zullen uw zonen gevankelijk wegleiden, 159 15, 63| gevankelijk wegleiden, en uw inkomsten zullen zij tot 160 16, 2 | harige klederen aan, beweent uw kinderen, en treurt, want 161 16, 2 | kinderen, en treurt, want uw verderf is nabij.~ 162 16, 64| 64 Die weet uw raadslagen, en wat gij in 163 16, 64| raadslagen, en wat gij in uw harten bedenkt, wanneer 164 16, 64| wanneer gij zondigt, en uw zonden wilt bedekken.~ 165 16, 65| 65 Daarom dat God al uw werken ernstig heeft doorgrond, 166 16, 66| zult schaamrood worden, als uw zonden voor de mensen zullen 167 16, 66| mensen zullen voortkomen, en uw ongerechtigheden uw beschuldigers 168 16, 66| en uw ongerechtigheden uw beschuldigers zullen zijn, 169 16, 67| gij doen, en hoe zult gij uw zonden verbergen voor God 170 16, 68| vreest hem; laat af van uw zonden, en vergeet uw ongerechtigheden 171 16, 68| van uw zonden, en vergeet uw ongerechtigheden eeuwig 172 16, 76| niet beangst, want God is uw leidsman.~ 173 16, 77| spreekt de Here, ziet toe dat uw zonden niet het overwicht 174 16, 77| overwicht hebben, en dat uw misdaden zich over u niet


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License