Chapter, Verse
1 1, 14| onder u gedaan; maar gij hebt mij vergeten, spreekt de
2 1, 15| een bescherming, en daar hebt gij gemurmureerd;~
3 1, 16| 16 En hebt niet getriumfeerd in mijn
4 1, 16| vijanden, maar nog tot nu toe hebt gij gemurmureerd.~
5 1, 17| weldaden die ik u bewezen heb? Hebt gij niet in de woestijn,
6 1, 18| 18 Waarom hebt gij ons in deze woestijn
7 1, 19| manna tot spijs gegeven; gij hebt der engelen brood gegeten.~
8 1, 24| zal ik u doen Jakob? Gij hebt niet willen gehoorzamen,
9 1, 25| Dewijl gijlieden mij verlaten hebt, zo zal ik u ook verlaten;
10 1, 26| niet verhoren, want gij hebt uw handen met bloed bevlekt,
11 1, 27| 27 Gij hebt mij niet verlaten, maar
12 1, 32| die gij genomen en gedood hebt, en hun lichamen hebt gij
13 1, 32| gedood hebt, en hun lichamen hebt gij verscheurd; welker bloed
14 2, 3 | droefheid verloren: want gij hebt gezondigd voor de Here uw
15 2, 3 | voor de Here uw God, en hebt kwaad voor hem gedaan.~
16 2, 41| kinderen, die gij gewenst hebt, is vol. Bid de majesteit
17 2, 48| wonderen Gods gij gezien hebt.~
18 3, 4 | 4 O heersende Here, gij hebt van den beginne gesproken,
19 3, 4 | gesproken, toen gij het aardrijk hebt gefundeerd, gij alleen,
20 3, 4 | gefundeerd, gij alleen, en hebt het volk geboden gegeven;~
21 3, 5 | 5 En hebt Adam een lichaam gegeven,
22 3, 5 | maaksel uwer handen, en gij hebt hem een geest des levens
23 3, 6 | 6 En hebt hem in het Paradijs gezet
24 3, 7 | 7 En hebt hem geboden uw weg lief
25 3, 7 | heeft die overtreden; en gij hebt de dood over hem doen komen
26 3, 13| ongerechtigheid voor u bedreven, zo hebt gij u een man uit dezen
27 3, 14| 14 Die hebt gij liefgehad, en hebt hem
28 3, 14| Die hebt gij liefgehad, en hebt hem alleen uw wil aangewezen.~
29 3, 15| 15 En gij hebt met hem een eeuwig verbond
30 3, 15| eeuwig verbond gemaakt, en hebt hem gezegd, dat gij zijn
31 3, 15| nimmermeer zoudt verlaten; deze hebt gij gegeven Izaäk, en Izaäk
32 3, 15| gegeven Izaäk, en Izaäk hebt gij gegeven Jakob en Ezau.~
33 3, 16| 16 Jakob nu hebt gij u verkoren, maar Ezau
34 3, 16| gij u verkoren, maar Ezau hebt gij van u afgezonderd, en
35 3, 17| leiddet, dat gij hem gebracht hebt aan de berg Sinaï.~
36 3, 24| 24 En gij hebt hem gezegd, dat hij uw naam
37 3, 27| 27 En gij hebt uw stad overgegeven in de
38 3, 30| goddeloosheid bedrijven, en uw volk hebt gij uitgeroeid, en uw vijanden
39 3, 30| uitgeroeid, en uw vijanden hebt gij behouden; en gij hebt
40 3, 30| hebt gij behouden; en gij hebt dat niet te verstaan gegeven.~
41 4, 9 | afgezonderd zijn, en gij hebt mij daarvan niet geantwoord.~
42 4, 20| antwoordde mij en zeide: Gij hebt wèl geoordeeld, doch waarom
43 4, 20| geoordeeld, doch waarom hebt gij ook niet geoordeeld
44 4, 23| volk, dat gij liefgehad hebt, overgegeven is aan de goddeloze
45 5, 2 | die gij eertijds gehoord hebt.~
46 5, 23| aarde en uit al hun bomen hebt gij alleen de wijnstok verkoren;~
47 5, 24| de landen des aardbodems hebt gij u een groef verkoren,
48 5, 24| alle bloemen des aardbodems hebt gij u een lelie verkoren;~
49 5, 25| uit al die diepten der zee hebt gij u een beek gevuld, en
50 5, 25| uit al de gebouwde steden hebt gij u Sion geheiligd.~
51 5, 26| alle geschapen gevogelte hebt gij u een duif genoemd,
52 5, 26| uit al het geschapen vee hebt gij u een lammetje voorzien,~
53 5, 27| vermenigvuldigde volken hebt gij u een volk verkregen,
54 5, 27| u een volk verkregen, en hebt een wet gegeven, die door
55 5, 28| 28 En nu Here, waarom hebt gij dit enige volk aan velen
56 5, 28| aan velen over gegeven? en hebt boven die wortel andere
57 5, 28| wortel andere bereid, en hebt het enige, dat uw is, onder
58 5, 33| zeer bekommerd over Israël; hebt gij dat volk liever, dan
59 5, 39| kunnen spreken, welke gij mij hebt gevraagd?~
60 5, 45| Gelijk gij tot uw knecht hebt gezegd, dat gij het schepsel,
61 5, 50| zeide: Dewijl gij mij de weg hebt geopend, zo zal ik voor
62 5, 50| moeder waarvan gij mij gezegd hebt, is die nog jong; of genaakt
63 5, 52| degenen, die gij gebaard hebt, nu niet gelijk degenen,
64 6, 12| voorgaande nacht getoond hebt.~
65 6, 32| die gij van de jeugd aan hebt behouden.~
66 6, 38| En ik zeide: O Here, Gij hebt in het begin der schepping
67 6, 40| 40 Toen hebt gij gezegd, dat uit uw schatten
68 6, 41| lucht van het firmament, en hebt die bevolen, dat zij onderscheid
69 6, 42| 42 De derde dag nu hebt gij de wateren bevolen,
70 6, 42| der aarde, doch zes delen hebt gij droog gemaakt en behouden,
71 6, 49| 49 En toen hebt gij twee dieren verordineerd,
72 6, 50| 50 En gij hebt die van elkander gescheiden.
73 6, 51| 51 En gij hebt aan Behemoth het éne deel
74 6, 52| 52 De Leviathan nu hebt gij het zevende deel des
75 6, 52| deel des waters gegeven, en hebt hem bewaard, opdat hij zij
76 6, 54| schepselen, die gij gemaakt hebt, tot een heer hebt gesteld,
77 6, 54| gemaakt hebt, tot een heer hebt gesteld, en uit die komen
78 6, 54| volk dat gij uitverkoren hebt.~
79 6, 55| onzentwil de wereld geschapen hebt.~
80 6, 56| van Adam ook geboren zijn, hebt gij gezegd dat niets zijn,
81 6, 56| speeksel, en hun menigte hebt gij vergeleken met de druppel,
82 6, 58| volk, hetwelk gij genoemd hebt uw eerstgeborene, uw eniggeborene,
83 7, 16| 16 En waarom hebt gij niet ter harte genomen
84 7, 17| heersende Heer, ziet gij hebt in uw wet verordineerd,
85 7, 48| 48 O Adam, wat hebt gij gedaan? want zo gij
86 7, 48| gedaan? want zo gij gezondigd hebt, de val is niet alleen de
87 7, 58| lijde hetgeen gij gezegd hebt, indien hij overwonnen wordt,
88 8, 7 | handen, gelijk gij gesproken hebt.~
89 8, 8 | uw werk dat gij gemaakt hebt, draagt negen maanden uw
90 8, 10| 10 Want gij hebt ook de leden zelf, namelijk
91 8, 37| antwoordde en zeide tot mij: Gij hebt sommige dingen recht gesproken,
92 8, 44| om wie gij alle dingen hebt geschapen, en die gij het
93 8, 44| landmans gelijk gemaakt hebt.~
94 8, 49| 49 Omdat gij u vernederd hebt, gelijk het u betaamt, en
95 8, 49| gelijk het u betaamt, en hebt u zelf niet waardig geoordeeld,
96 8, 63| 63 Zie, Here, nu hebt gij mij de veelheid der
97 8, 63| beginnen te doen, maar gij hebt mij niet getoond wanneer
98 9, 7 | geloof waarmee gij geloofd hebt,~
99 9, 29| zij uit Egypte togen, en hebt hun ernstig gezegd:~
100 10, 14| gij met smarten gebaard hebt, zo geeft de aarde ook haar
101 10, 32| Omdat gij mij verlaten hebt; want ik heb naar uw redenen
102 10, 41| 41 De vrouw, die gij hebt zien treuren, zijt gij begonnen
103 10, 44| Deze vrouw, die gij gezien hebt is Sion, welke gij ook,
104 10, 49| 49 En zie, gij hebt haar gedaante gezien, en
105 11, 16| het aardrijk ingehouden hebt, dit verkondig ik u, eer
106 11, 41| 41 En hebt de aarde gericht niet naar
107 11, 42| 42 Want gij hebt de zachtmoedige verdrukt,
108 11, 42| rust waren beledigd, en gij hebt de leugen liefgehad, en
109 11, 42| de leugen liefgehad, en hebt de woningen afgebroken dergenen,
110 11, 42| die vruchten brachten, en hebt de muren ternedergeworpen
111 12, 4 | 4 Ziet, gij hebt mij dit gedaan, daarmee
112 12, 9 | 9 Want gij hebt mij waardig geacht, dat
113 12, 11| 11 De arend, die gij hebt zien opkomen van de zee,
114 12, 16| vleugelen, die gij gezien hebt.~
115 12, 17| heeft, en die gij gehoord hebt, uitgaande niet uit zijn
116 12, 19| 19 En dat gij gezien hebt acht onderste vleugelen,
117 12, 22| 22 En dat gij hebt gezien drie hoofden die
118 12, 26| 26 En dat gij gezien hebt, dat het grootste hoofd
119 12, 29| 29 En dat gij gezien hebt twee vederen, die van onder
120 12, 31| gij ook een leeuw gezien hebt, die gij zaagt uit het bos
121 12, 31| redenen die gij gehoord hebt.~
122 12, 35| de droom, die gij gezien hebt, en dit zijn de verklaringen.~
123 12, 37| deze dingen, die gij gezien hebt, in een boek, en leg dat
124 13, 14| 14 Gij hebt van den beginne uw dienstknecht
125 13, 14| wonderen getoond, en gij hebt mij waardig geacht, dat
126 13, 21| hetgeen waarvan gij gesproken hebt.~
127 13, 22| Dat gij van deze gezegd hebt, die overgelaten zijn, daarvan
128 13, 25| van dit gezicht: Dat gij hebt gezien een man opklimmend
129 13, 27| En dat gij uit zijn mond hebt zien gaan als een wind,
130 13, 32| worden die gij als een man hebt zien opkomen.~
131 13, 36| worden, gelijk gij gezien hebt, dat de berg zonder handen
132 13, 39| 39 En dat gij gezien hebt, dat hij een andere vreedzame
133 13, 47| daarover gaan mogen; daarom hebt gij deze menigte vreedzaam
134 13, 53| de droom, die gij gezien hebt, en om welks wil gij alleen
135 13, 54| 54 Want gij hebt uw eigen wet verlaten, en
136 13, 54| uw eigen wet verlaten, en hebt u omtrent mijn wet bezig
137 13, 54| mijn wet bezig gehouden, en hebt die gezocht.~
138 13, 55| 55 Gij hebt uw leven gericht door wijsheid,
139 13, 55| gericht door wijsheid, en hebt verstand genoemd uw moeder.~
140 14, 8 | de dromen die gij gezien hebt, en de verklaringen, die
141 14, 8 | verklaringen, die gij gehoord hebt, die zult gij in uw hart
142 14, 15| Want het kwaad, dat gij hebt zien geschieden, zullen
143 14, 17| haast komen dat gij gezien hebt.~
144 14, 19| heengaan gelijk gij mij bevolen hebt, en ik zal het tegenwoordige
145 14, 30| die ook gijlieden na hen hebt overtreden.~
146 14, 31| en uw vaders en gijlieden hebt onrecht gedaan, en hebt
147 14, 31| hebt onrecht gedaan, en hebt de wegen niet gehouden die
148 14, 45| dingen, die gij geschreven hebt, in het openbaar voor, en
149 15, 47| ellendige, overmits gij u haar hebt gelijk gemaakt, en hebt
150 15, 47| hebt gelijk gemaakt, en hebt uw dochteren versierd tot
151 15, 48| 48 Gij hebt de gehate stad altijd willen
|