Chapter, Verse
1 1, 18| woestijn gebracht, om ons te doden? het ware ons beter
2 1, 18| beter geweest de Egyptenaars te dienen, dan in deze woestijn
3 1, 18| dienen, dan in deze woestijn te sterven.~
4 1, 26| zijn snel om doodslagen te begaan.~
5 2, 6 | 6 Dat gij hen te schande brengt, en hun moeder
6 2, 31| uit de zijden der aarde te voorschijn brengen, en ik
7 2, 47| Toen begon ik hen hogelijk te verheffen, die zo kloekmoedig
8 3, 1 | ondergang der stad, was ik te Babylon, en lag bekommerd
9 3, 2 | overvloed dergenen, die te Babylon woonden.~
10 3, 3 | de allerhoogste met vrees te spreken, en ik zeide:~
11 3, 7 | hem geboden uw weg lief te hebben, maar hij heeft die
12 3, 7 | geslachten, welker getal niet is te tellen.~
13 3, 12| op aarde woonden begonnen te vermenigvuldigen, en vele
14 3, 30| behouden; en gij hebt dat niet te verstaan gegeven.~
15 4, 2 | tot mij: Uw hart gaat veel te hoog in deze wereld, dat
16 4, 2 | de weg des allerhoogsten te begrijpen.~
17 4, 3 | gezonden om drie wegen aan te wijzen, en om drie gelijkenissen
18 4, 3 | drie gelijkenissen u voor te stellen,~
19 4, 4 | weg tonen, die gij begeert te zien, en ik zal u leren,
20 4, 19| voor de zee om haar baren te dragen.~
21 4, 22| de zin gegeven worde om te verstaan.~
22 4, 24| waardig zijn barmhartigheid te verkrijgen.~
23 4, 34| om over de Allerhoogste te zijn; want gij haast u tevergeefs
24 4, 34| u tevergeefs om over hem te zijn, en gij gaat u veel
25 4, 34| zijn, en gij gaat u veel te buiten.~
26 4, 39| rechtvaardigen niet nalate vervuld te worden, om der zonden wil
27 4, 42| nood der geboorte ontslagen te worden, zo haast deze ook,
28 4, 42| zo haast deze ook, om uit te geven hetgeen haar bevolen
29 4, 43| hetgeen gij begerig zijt te zien.~
30 4, 45| toon mij, of er meer staat te komen, dan er voorbijgegaan
31 4, 52| leven ben ik niet gezonden u te zeggen, want ik weet het
32 5, 8 | en het vuur zal menigmaal te voorschijn komen, en het
33 5, 12| 12 Te dier tijd zullen de mensen
34 5, 13| 13 Deze tekenen u te zeggen is mij toegelaten,
35 5, 22| verstands, en begon weder te spreken voor de Allerhoogste.~
36 5, 33| zeide tot mij: Uw geest is te zeer bekommerd over Israël;
37 5, 34| mijn nieren drukken mij te aller ure, zoekende te verstaan
38 5, 34| mij te aller ure, zoekende te verstaan de weg des allerhoogsten,
39 5, 34| weg des allerhoogsten, en te doorgronden een deel van
40 5, 37| gesloten zijn, en breng mij te voorschijn de winden, die
41 5, 37| waarnaar gij vraagt om die te zien.~
42 5, 43| zijn, opdat gij uw oordeel te spoediger vertoondet?~
43 5, 55| schepselen die nu beginnen oud te worden, en bij wie de sterkte
44 6, 4 | was, en eer de haardsteden te Sion heet waren,~
45 6, 18| geschieden, als ik zal beginnen te naderen, dat ik de inwoners
46 6, 19| ik van hen zal beginnen te onderzoeken, wie met hun
47 6, 20| als de wereld, die begint te vergaan zal toegezegeld
48 6, 24| 24 En het zal te dien tijde geschieden, dat
49 6, 28| worden, en de waarheid zal te voorschijn komen, die zovele
50 6, 30| mij: Ik ben gekomen om u te tonen de tijd van de toekomende
51 6, 33| gezonden, om dit alles aan te tonen, en u te zeggen: Heb
52 6, 33| alles aan te tonen, en u te zeggen: Heb goede moed en
53 6, 34| voorgaande tijden ijdele dingen te bedenken, en haast u niet
54 6, 34| laatste tijden achterhaald te worden.~
55 6, 36| mij beroerd, en ik begon te spreken voor de Allerhoogste;~
56 6, 57| geacht zijn, beginnen ons te overheersen en te verslinden.~
57 6, 57| beginnen ons te overheersen en te verslinden.~
58 7, 1 | geëindigd had deze woorden te spreken, dat de engel tot
59 7, 2 | die ik gekomen ben tot u te spreken.~
60 7, 14| die leven, niet pogen in te gaan door hetgeen hier eng
61 7, 21| wat zij zouden doen om te leven, en wat zij zouden
62 7, 21| onderhouden om niet gestraft te worden.~
63 7, 38| die kwamen om geheiligd te worden.~
64 7, 46| aan Adam het aardrijk niet te geven, of als hij het hem
65 7, 46| het hem gegeven had, hem te beletten dat hij niet zou
66 7, 47| het de mensen tegenwoordig te leven in droefheid, en als
67 7, 47| als zij dood zijn de straf te verwachten?~
68 7, 52| Allerhoogsten bewaard wordt, om hen te beschermen, die lijdzaam
69 7, 56| de dood zouden beginnen te lijden.~
70 8, 5 | zijt overeengekomen toe te luisteren, en wilt profeteren,
71 8, 9 | zo geeft de baarmoeder te harer tijd weder hetgeen
72 8, 10| de borsten, bevolen melk te geven aan de vrucht der
73 8, 14| door uw bevel gemakkelijk te ordineren, dat behouden
74 8, 17| voor uw aanschijn beginnen te bidden voor mij en voor
75 8, 32| gij begerig zijt u onzer te ontfermen, dan zult gij
76 8, 63| laatste dagen zult beginnen te doen, maar gij hebt mij
77 9, 2 | Allerhoogste zal beginnen te bezoeken de wereld, die
78 9, 18| nog niet was geschapen om te bouwen, zo wedersprak mij
79 9, 28| werd geopend, en ik begon te spreken voor de Allerhoogste:~
80 10, 2 | medeburgers zijn opgestaan om mij te troosten, en ik hield mij
81 10, 3 | zij allen ophielden mij te troosten, opdat ik zou rusten,
82 10, 4 | voorgenomen niet weder in de stad te komen, maar hier te blijven,
83 10, 4 | stad te komen, maar hier te blijven, en niet te eten
84 10, 4 | hier te blijven, en niet te eten noch te drinken, en
85 10, 4 | blijven, en niet te eten noch te drinken, en zonder ophouden
86 10, 4 | drinken, en zonder ophouden te treuren en te vasten totdat
87 10, 4 | zonder ophouden te treuren en te vasten totdat ik sterf.~
88 10, 41| treuren, zijt gij begonnen te troosten,~
89 10, 49| zijt gij begonnen haar te troosten, en van deze dingen
90 10, 52| Allerhoogste u dit zou beginnen te vertonen;~
91 10, 54| Allerhoogsten zou begonnen vertoond te worden.~
92 10, 55| uwer ogen kan vatten om te zien.~
93 10, 56| uwer oren zal vatten om te horen.~
94 11, 8 | op zijn plaats, en wake te zijner tijd.~
95 11, 16| verkondig ik u, eer gij begint te verdwijnen;~
96 11, 25| vleugelen waren, meenden zich op te richten en heerschappij
97 11, 25| richten en heerschappij te verkrijgen.~
98 11, 28| bij zichzelf heerschappij te verkrijgen.~
99 11, 31| welke heerschappij meenden te verkrijgen.~
100 12, 2 | zich opgericht hadden om te heersen, verschenen niet
101 12, 3 | ziet, zij kwamen niet meer te voorschijn, en het gehele
102 12, 15| Want de tweede zal beginnen te heersen, en zal het meer
103 12, 18| zal in gevaar staan van te vallen, doch het zal dan
104 12, 21| zijn einde zal beginnen te naderen, maar de twee zullen
105 12, 25| goddeloosheid tezamen zullen te voorschijn brengen, en deze
106 12, 36| verborgenheid des Allerhoogsten te weten.~
107 12, 39| Allerhoogste goeddunken zal u te vertonen.~
108 13, 3 | aangezicht keerde om op te merken, daar verschrikte
109 13, 7 | de landstreek of plaats te zien, waaruit de berg uitgesneden
110 13, 8 | waren tegen hem, om hem te bestrijden, waren zeer bevreesd,
111 13, 8 | en nochtans bestonden zij te strijden.~
112 13, 10| onweder, en deze allen zijn te zamen vermengd geworden,
113 13, 11| menigte, die bereid was om te strijden, en verbrandde
114 13, 28| menigte die gekomen was om hem te bestrijden, daarvan is dit
115 13, 29| Allerhoogste zal beginnen te verlossen degenen, die op
116 13, 37| zullen beginnen gepijnigd te worden,~
117 13, 46| nu weder zullen beginnen te komen,~
118 13, 49| wanneer hij zal beginnen te verderven de menigte dergenen,
119 14, 10| de tijden genaken om oud te worden.~
120 14, 14| haast u om uit deze tijden te verhuizen.~
121 14, 24| welke bereid zijn om snel te schrijven;~
122 14, 25| zijn, die gij zult beginnen te schrijven.~
123 14, 26| heimelijk overgeven; want morgen te dezer ure zult gij beginnen
124 14, 26| dezer ure zult gij beginnen te schrijven.~
125 14, 38| open, en drink hetgeen ik u te drinken zal geven.~
126 15, 17| zal begeren in een stad te gaan, en hij zal niet kunnen.~
127 15, 19| hebben, om hun huizen teniet te doen door het zwaard, en
128 15, 19| zwaard, en om hun goederen te roven, vanwege de honger
129 15, 20| koningen der aarde om mij te vrezen, welke daar zijn
130 15, 20| Libanon, om tegen zichzelf te keren, en te vergelden hetgeen
131 15, 20| tegen zichzelf te keren, en te vergelden hetgeen zij hun
132 15, 31| om met grote kracht die te vervolgen.~
133 15, 39| opkwam, om verschrikking te maken aan de oosten wind
134 15, 47| u altijd begeerd hebben te hoereren.~
135 15, 53| hen niet hadt verheven om te slaan, en gij niet gezegd
136 16, 6 | stoppelen blussen als het begint te branden?~
137 16, 28| begerig zijn om een ander mens te zien of zijn stem te horen.~
138 16, 28| mens te zien of zijn stem te horen.~
139 16, 40| niet vertoeven op aarde te komen, en de wereld zal
140 16, 61| watermeren, om rivieren uit te geven van de hoge rotssteen,
141 16, 61| rotssteen, om het aardrijk te bevochtigen.~
142 16, 65| doorgrond, en zal u allen te voorschijn brengen.~
143 16, 68| ongerechtigheden eeuwig te bedrijven, zo zal God u
144 16, 69| hen doden om de afgoden te zijn tot een spijs.~
145 16, 72| zullen niemand sparen, om te beroven, en te verstoren
146 16, 72| sparen, om te beroven, en te verstoren die God nog vrezen.~
147 16, 78| om door het vuur verbrand te worden.~ ~
|