Chapter, Verse
1 1, 9 | ik hen verdragen, die ik zo grote weldaden bewezen heb?~
2 1, 12| spreek tot hen, zeggende: Zo spreekt de Here;~
3 1, 23| 23 Zo heb ik u geen vuur om uw
4 1, 25| gijlieden mij verlaten hebt, zo zal ik u ook verlaten; als
5 1, 25| genade van mij zult begeren, zo zal ik u niet genadig zijn.~
6 1, 26| gij mij zult aanroepen, zo zal ik u niet verhoren,
7 1, 30| 30 Ik heb u zo verzameld, gelijk een hen
8 1, 31| offeranden zult voortbrengen, zo zal ik mijn aangezicht van
9 2, 9 | pekschollen, en ashopen ligt, zo zal ik hun doen, die mij
10 2, 13| 13 Gaat henen, zo zult gij het ontvangen;
11 2, 14| geschapen: want het is, zo waar als ik leef, spreekt
12 2, 23| teken ze, en begraaf ze: zo zal ik u de eerste plaats
13 2, 27| de angst en de nood komt, zo zullen anderen wenen en
14 2, 33| Doch toen ik tot hen kwam, zo verwierpen zij mij, en versmaadden
15 2, 47| hogelijk te verheffen, die zo kloekmoedig voor de naam
16 3, 10| gelijk over Adam de dood, zo is over een ieder van hen
17 3, 13| ongerechtigheid voor u bedreven, zo hebt gij u een man uit dezen
18 3, 29| dertigste jaar nu gezien) zo is mijn hart mij ontvallen.~
19 3, 31| niet bedenken, hoe deze weg zo moet blijven. Doet dan Babylon
20 3, 34| die in de wereld wonen, zo zal uw naam niet gevonden
21 3, 35| wat volk heeft uw geboden zo gehouden?~
22 4, 4 | 4 Van welke, zo gij mij een kunt verklaren,
23 4, 4 | mij een kunt verklaren, zo zal ik u ook de weg tonen,
24 4, 8 | 8 Zo zoudt gij mij mogelijk zeggen:
25 4, 11| weg des allerhoogsten; en zo de wereld van buiten verdorven
26 4, 26| Indien gij veel onderzoekt, zo zult gij u dikwijls verwonderen,
27 4, 29| 29 Zo nu hetgeen gezaaid is, omgekeerd
28 4, 29| waar het kwade gezaaid is, zo zal het goede niet komen
29 4, 35| zeggende: Hoe lang zal ik zo hopen? en wanneer zal de
30 4, 42| geboorte ontslagen te worden, zo haast deze ook, om uit te
31 4, 45| 45 Zo toon mij, of er meer staat
32 4, 48| als de vlam voorbijging, zo zag ik dat de rook overbleef.~
33 4, 49| van de regen voorbij was, zo bleven de druppelen daarin
34 4, 50| en het vuur dan de rook, zo is de maat, die voorbij
35 5, 4 | Allerhoogste u laat leven, zo zult gij na de derde bazuin
36 5, 13| zeggen is mij toegelaten, en zo gij weder bidt en weent
37 5, 13| weent gelijk als nu, en zo gij zeven dagen vast, zo
38 5, 13| zo gij zeven dagen vast, zo zult gij weder grotere horen
39 5, 17| en waarom is uw gelaat zo droevig? Weet gij niet dat
40 5, 30| schoon uw volk haattet, zo moest het door uw handen
41 5, 34| Neen Here, maar ik heb zo uit droefheid gesproken;
42 5, 40| dingen, die gezegd zijn, zo zult gij ook mijn oordeel
43 5, 45| het schepsel verdroeg het, zo kan het ook nu wel op eenmaal
44 5, 46| vrouw, en zeg tot haar: Zo gij baart, waarom doet gij
45 5, 49| baart, hetgeen der ouden is, zo heb ik ook de geschapen
46 5, 50| mij de weg hebt geopend, zo zal ik voor u spreken; onze
47 5, 54| 54 Zo merk dan ook gij, dat gij
48 5, 56| in uw ogen gevonden heb, zo toon uw knecht door wie
49 6, 8 | Ezau van hem geboren zijn, zo hield de hand Jakobs van
50 6, 12| 12 Zo bid ik u, dat gij uw dienstknecht
51 6, 15| Daarom als hij spreekt, zo verschrikt niet, want het
52 6, 16| van die dingen spreekt, zo beeft zij en wordt bewogen,
53 6, 17| als ik het gehoord had, zo stond ik op mijn voeten,
54 6, 20| zal toegezegeld worden, zo zal ik deze tekenen doen;
55 6, 23| het zullen gehoord hebben, zo zullen zij verschrikt worden.~
56 6, 31| weder zeven dagen vast, zo zal ik u weder grotere dingen
57 7, 10| 10 En ik sprak: Het is zo Here; en hij zeide tot mij:
58 7, 10| Here; en hij zeide tot mij: Zo is ook het deel Israëls:~
59 7, 11| inzettingen overtreden heeft, zo is dat geoordeeld, hetgeen
60 7, 14| hetgeen hier eng en ijdel is, zo kunnen zij niet verkrijgen
61 7, 41| bidden, waarom zal het ook nu zo niet zijn?~
62 7, 48| wat hebt gij gedaan? want zo gij gezondigd hebt, de val
63 7, 58| maar indien hij overwint, zo zal hij ontvangen hetgeen
64 7, 67| 67 Want zo hij zijn menigvuldige barmhartigheid
65 7, 67| barmhartigheid niet bewees, zo zou de wereld niet levend
66 7, 68| ongerechtigheden werden verlicht, zo zou het tienduizendste deel
67 7, 70| 70 Zo zouden mogelijk van een
68 8, 2 | het goud gemaakt wordt; zo is het ook met de stand
69 8, 6 | 6 O Here, zo gij uw knecht niet toelaat,
70 8, 8 | gij het zijn leden geeft, zo wordt uw schepsel als in
71 8, 9 | worden, en bewaard zijnde, zo geeft de baarmoeder te harer
72 8, 14| dan die verderft, die met zo grote moeite is voortgebracht,
73 8, 14| moeite is voortgebracht, zo is het door uw bevel gemakkelijk
74 8, 25| 25 Want dewijl ik leef, zo zal ik spreken, en dewijl
75 8, 25| en dewijl ik vernuft heb, zo zal ik antwoorden.~
76 8, 32| 32 Want zo gij begerig zijt u onzer
77 8, 34| geslacht, dat gij daartegen zo verbitterd zoudt zijn?~
78 8, 40| Gelijk ik dan gesproken heb, zo is het ook.~
79 8, 41| geplant zijn wortelen krijgen, zo ook alle, die in de wereld
80 8, 42| ik genade gevonden heb, zo laat mij spreken.~
81 8, 44| 44 Zo gaat ook desgelijks verloren
82 8, 59| hetgeen tevoren gezegd is, zo zal hun dorst en smart wedervaren,
83 9, 5 | gemaakt is een begin heeft, zo heeft het ook een einde,
84 9, 6 | 6 Zo hebben ook de tijden des
85 9, 13| 13 Zo dan, wees gij niet meer
86 9, 18| geschapen om te bouwen, zo wedersprak mij niemand.~
87 9, 24| 24 Zo zult gij gaan op een veld
88 9, 25| Allerhoogste zonder ophouden, zo zal ik komen en met u spreken.~
89 9, 36| 36 Maar ons is het zo niet geschied, want wij
90 9, 38| dingen in mijn hart sprak, zo zag ik om met mijn ogen,
91 9, 47| hij een vrouw zou nemen, zo heb ik een maaltijd toebereid.~
92 10, 3 | troosten, opdat ik zou rusten, zo ben ik des nachts opgestaan,
93 10, 8 | wij allen bedroefd zijn, zo treurt gij alleen over een
94 10, 9 | Want vraagt het de aarde, zo zal zij u zeggen, dat zij
95 10, 9 | ondergang moet betreuren van zo velen, die op haar wassen.~
96 10, 11| moeten treuren dan deze, die zo groot een menigte verloren
97 10, 11| daar gij maar over één zo droevig zijt.~
98 10, 14| 14 Zo zeg ik u, gelijk gij met
99 10, 14| met smarten gebaard hebt, zo geeft de aarde ook haar
100 10, 16| 16 Want zo gij de bepalingen Gods rechtvaardigt,
101 10, 16| zijn raad intijds aanneemt, zo zult gij ook in zodanige
102 10, 20| 20 Doe zo niet als gij zegt, maar
103 10, 29| dit gesproken had, ziet, zo kwam hij tot mij en zag
104 10, 37| 37 Nu dan, zo bid ik u, dat gij uw knecht
105 10, 50| bekommerd zijt over haar, zo heeft hij u de klaarheid
106 11, 16| 16 Hoort gij, die zo lange tijd het aardrijk
107 11, 17| 17 Niemand zal het na u zo lange tijd, als de uwe is,
108 11, 19| 19 En zo ging het met al de andere,
109 11, 29| zij daaraan dachten, ziet zo is een van de hoofden die
110 12, 8 | 8 Zo versterk mij, en toon aan
111 12, 21| midden des tijds zal naderen, zo zullen de vier behouden
112 12, 40| 40 En hij is van mij zo vertrokken. En als al het
113 12, 40| stad niet was wedergekeerd, zo zijn zij allen van de minste
114 12, 49| 49 En nu, zo ga een ieder van u in zijn
115 13, 9 | aankomende menigte zag, zo hief hij zijn hand niet
116 13, 15| 15 Zo toon mij dan nu nog de verklaring
117 13, 16| 16 Want zo ik acht in mijn gemoed,
118 13, 24| 24 Zo weet dan, dat die zaliger
119 13, 33| zijn stem zullen horen, zo zal een ieder in zijn land
120 13, 47| 47 Zo zal de Allerhoogste weder
121 13, 52| de diepte der zee zijn, zo zal niemand op de aarde
122 14, 22| genade bij u gevonden heb, zo zend in mij de Heilige Geest,
123 14, 25| 25 En kom hier, zo zal ik in uw hart ontsteken
124 14, 26| 26 En dit gedaan zijnde, zo zult gij sommige dingen
125 14, 32| rechtvaardig rechter is, zo heeft hij van ulieden indertijd
126 14, 33| 33 En nu zo zijt gij hier, en uw broederen
127 14, 34| verstand onderrichten laat, zo zult gij levend behouden
128 14, 36| 36 Zo kome dan niemand nu tot
129 14, 40| nam het, en dronk het, en zo haast als ik het gedronken
130 14, 40| als ik het gedronken had, zo werd mijn hart vervuld met
131 14, 44| 44 Zo zijn er in veertig dagen
132 15, 52| 52 Zoude ik ook zo tegen u jaloers zijn? spreekt
133 15, 60| heerlijkheid uitroeien, en zo tot het verwoeste Babylon
134 15, 61| gij ternedergeworpen zijt, zo zult gij hun zijn voor stoppelen,
135 16, 16| sterk schutter is geschoten, zo zullen de ongevallen niet
136 16, 32| 32 Zo zullen er in die dagen drie
137 16, 39| uur, twee of drie tevoren, zo gaan de kindsweeën door
138 16, 39| kind nu in de geboorte is, zo vertoeven zij niet een ogenblik;~
139 16, 40| 40 Zo zullen de ongevallen niet
140 16, 41| en zijt in het ongeval zo, als de vreemdelingen der
141 16, 44| een die niet zal maaien, zo ook die een wijngaard snijdt,
142 16, 51| 51 Zo zal ook de gerechtigheid
143 16, 68| ongerechtigheden eeuwig te bedrijven, zo zal God u uitleiden, en
|