Chapter, Verse
1 1, 5 | 5 Ga heen en verkondig mijn volk hun boosheden, en hun
2 1, 7 | toorn verwekt, en hebben mijn raad veracht.~
3 1, 8 | kwaad op hen, omdat zij mijn wet niet gehoorzaam zijn
4 1, 16| hebt niet getriumfeerd in mijn naam over de verdelging
5 1, 22| Amorieën, en dorst hadt, en gij mijn naam lasterdet,~
6 1, 24| volken keren, en zal hun mijn naam geven, opdat zij mijn
7 1, 24| mijn naam geven, opdat zij mijn inzettingen houden.~
8 1, 30| ik u doen? Ik zal u van mijn aangezicht verwerpen.~
9 1, 31| voortbrengen, zo zal ik mijn aangezicht van u keren;
10 1, 32| 32 Ik heb mijn knechten de profeten tot
11 1, 34| vruchtbaar zijn, want zij hebben mijn gebod niet geacht, en hebben
12 2, 1 | bevelen gegeven heb door mijn knechten de profeten, die
13 2, 1 | willen horen, maar zij hebben mijn raad teniet gemaakt.~
14 2, 5 | moeder dezer kinderen, die mijn verbond niet hebben willen
15 2, 7 | worden; want zij hebben mijn eed veracht.~
16 2, 10| Here tot Ezra, verkondig mijn volk, dat ik hun het koninkrijk
17 2, 16| voortbrengen; want ik heb mijn naam bekend gemaakt in Israël.~
18 2, 18| 18 Ik zal u mijn knechten Jesaja en Jeremia
19 2, 23| de eerste plaats geven in mijn verrijzenis:~
20 2, 24| 24 Wees stil, en houd op, mijn volk, want uw rust zal komen.~
21 2, 29| 29 Mijn handen zullen u bedekken,
22 2, 32| barmhartigheid bewijze, want mijn fonteinen vloeien over,
23 2, 32| fonteinen vloeien over, en mijn genade zal niet ontbreken.~
24 2, 36| betuig dit openlijk voor mijn Zaligmaker.~
25 2, 48| tot mij: Ga en verkondig mijn volk hoedanige en hoe grote
26 3, 1 | Babylon, en lag bekommerd op mijn bed, en mijn gedachten kwamen
27 3, 1 | bekommerd op mijn bed, en mijn gedachten kwamen in mijn
28 3, 1 | mijn gedachten kwamen in mijn hart;~
29 3, 3 | 3 En mijn geest werd zeer bewogen;
30 3, 29| welker geen getal is, (want mijn ziel heeft vele overtreders
31 3, 29| dertigste jaar nu gezien) zo is mijn hart mij ontvallen.~
32 4, 3 | 3 En ik zeide: Ja mijn Here. En hij antwoordde
33 5, 14| Toen verschrikte ik, en mijn lichaam beefde zeer, en
34 5, 14| lichaam beefde zeer, en mijn ziel werd bang, zodat ik
35 5, 15| versterkte mij, en stelde mij op mijn voeten.~
36 5, 22| 22 En mijn ziel nam weder de geest
37 5, 33| 33 Toen zeide ik: Spreek mijn Here. En hij zeide tot mij:
38 5, 34| droefheid gesproken; want mijn nieren drukken mij te aller
39 5, 35| waarom was mij de schoot van mijn moeder niet een graf, opdat
40 5, 40| gezegd zijn, zo zult gij ook mijn oordeel niet vinden, noch
41 5, 40| eigenlijke liefde, die ik mijn volk toegezegd heb.~
42 5, 42| hij zeide tot mij: Ik wil mijn oordeel met een cirkel vergelijken;
43 6, 17| gehoord had, zo stond ik op mijn voeten, en ik hoorde, en
44 6, 25| behouden worden, en zal mijn zaligheid zien, en het einde
45 6, 36| aan de achtste nacht, werd mijn hart weder in mij beroerd,
46 6, 37| 37 Want mijn geest werd zeer ontstoken
47 6, 37| geest werd zeer ontstoken en mijn ziel werd beangst.~
48 7, 3 | 3 En ik zeide: Spreek mijn God! en hij zeide tot mij:
49 7, 11| wereld gemaakt, en als Adam mijn inzettingen overtreden heeft,
50 7, 27| onheilen bevrijd is, zal mijn wonderen zien.~
51 7, 28| 28 Want mijn Zoon Jezus zal geopenbaard
52 7, 29| 29 En na die jaren zal mijn Zoon Christus sterven, en
53 7, 46| antwoordde ik, en zeide: Dit is mijn eerste en laatste reden,
54 8, 4 | antwoordde en zeide: Nu dan mijn ziel, verslind de zin, en
55 8, 19| 19 Daarom hoor mijn stem, en versta mijn reden,
56 8, 19| hoor mijn stem, en versta mijn reden, en ik zal voor u
57 8, 47| ontbreekt nog veel, dat gij mijn schepsel zoudt liefhebben
58 8, 61| 61 En daarom nadert nu mijn oordeel.~
59 9, 8 | voorzegde gevaren, en hij zal mijn zaligheid zien in mijn land,
60 9, 8 | zal mijn zaligheid zien in mijn land, en in mijn palen;
61 9, 8 | zien in mijn land, en in mijn palen; want ik heb mij die
62 9, 9 | niet ontfermd worden, die mijn wegen misbruikt hebben,
63 9, 11| 11 En die van mijn wet een walg gehad hebben,
64 9, 22| voortgekomen is; en dat mijn wijnbezie en mijn planting
65 9, 22| en dat mijn wijnbezie en mijn planting behouden worden,
66 9, 27| nederzat op het gras, en mijn hart werd weder beroerd
67 9, 28| 28 En mijn mond werd geopend, en ik
68 9, 30| zaad Jakobs, luister naar mijn reden.~
69 9, 31| 31 Want ziet ik zaai mijn wet in u, en zij zal in
70 9, 32| gehouden, en zij hebben mijn rechten niet bewaard, en
71 9, 38| En als ik deze dingen in mijn hart sprak, zo zag ik om
72 9, 38| sprak, zo zag ik om met mijn ogen, en ik zag een vrouw
73 9, 39| 39 Toen liet ik mijn gedachten varen, waarin
74 9, 41| opdat ik mag wenen, en in mijn droefheid voortgaan, want,
75 9, 45| verhoord heeft, en hij heeft mijn vernedering gezien, en hij
76 9, 45| vernedering gezien, en hij heeft mijn angst aangemerkt, en hij
77 9, 45| vreugde over hem gehad, ik en mijn man, en al mijn medeburgers,
78 9, 45| gehad, ik en mijn man, en al mijn medeburgers, en wij vereerden
79 10, 1 | EN het is geschied, toen mijn zoon in zijn slaapkamer
80 10, 2 | lichten omgekeerd, en al mijn medeburgers zijn opgestaan
81 10, 5 | 5 Toen liet ik mijn redenen, waarin ik bezig
82 10, 12| Indien gij nu tot mij zegt: Mijn treuren is niet aan dat
83 10, 28| van zinnen gekomen ben, en mijn einde is geworden tot verderfenis,
84 10, 28| geworden tot verderfenis, en mijn gebed tot smaadheid.~
85 10, 30| ik lag als een dode, en mijn verstand was mij benomen,
86 10, 30| sterkte mij, en stelde mij op mijn benen, en zeide tot mij:~
87 10, 34| 34 Spreek, mijn Here, tot mij, en verlaat
88 10, 36| 36 Of worden mijn zinnen bedrogen, en droomt
89 10, 36| zinnen bedrogen, en droomt mijn ziel?~
90 11, 39| heerschappij had gegeven in mijn wereld, opdat naar haar
91 12, 3 | zinnen, en ik zeide tot mijn geest:~
92 12, 5 | ik ben nog vermoeid in mijn gemoed, en ik ben zeer zwak
93 12, 5 | en ik ben zeer zwak in mijn geest, en daar is geen kracht
94 12, 7 | vele anderen, en indien mijn gebed waarlijk voor uw aangezicht
95 12, 8 | gruwzaam gezicht, opdat gij mijn ziel ten volle moogt vertroosten.~
96 12, 34| 34 Want hij zal mijn overgebleven volk verlossen
97 12, 34| ellende, namelijk die op mijn palen zullen ontkomen zijn,
98 13, 14| waardig geacht, dat gij mijn gebed zoudt aannemen,~
99 13, 16| 16 Want zo ik acht in mijn gemoed, wee degenen, die
100 13, 32| tevoren getoond heb, dan zal mijn Zoon geopenbaard worden
101 13, 37| 37 Doch deze mijn Zoon zal de dingen bestraffen,
102 13, 48| volk, zijn deze, die binnen mijn landpalen gevonden worden.~
103 13, 52| op de aarde kunnen zien mijn Zoon, of degenen, die bij
104 13, 54| verlaten, en hebt u omtrent mijn wet bezig gehouden, en hebt
105 14, 2 | Here, en ik stond op, op mijn voeten, en hij zeide tot
106 14, 3 | heb met hem gesproken, als mijn volk in Egypte dienstbaar
107 14, 4 | heb hem gezonden, en heb mijn volk uit Egypte geleid,
108 14, 9 | zult voortaan verkeren met mijn raad, en met uws gelijken
109 14, 39| 39 Toen deed ik mijn mond open, en ziet een volle
110 14, 40| het gedronken had, zo werd mijn hart vervuld met wetenschap,
111 14, 40| en de wijsheid wies in mijn borst, en mijn geest werd
112 14, 40| wijsheid wies in mijn borst, en mijn geest werd versterkt in
113 14, 41| 41 En mijn mond werd opgedaan, en werd
114 15, 10| 10 Ziet mijn volk wordt als een kudde
115 15, 21| zij tot op de huidige dag mijn uitverkorenen hebben gedaan,
116 15, 22| 22 Mijn hand zal de zondaar niet
117 15, 22| zondaar niet verschonen, en mijn zwaard zal niet ophouden
118 15, 24| Wee hen die zondigen, en mijn geboden niet houden, spreekt
119 15, 25| uit hun macht: en bevlekt mijn heiligdom niet.~
120 15, 53| 53 Indien gij mijn uitverkorenen ten allen
121 15, 56| 56 Gelijk gij mijn uitverkorenen zult doen,
122 16, 41| 41 Hoort het woord, mijn volk, bereidt u ten strijd,
123 16, 75| 75 Hoort, mijn geliefden, spreekt de Here:
124 16, 77| 77 En gij die mijn geboden en bevelen houdt,
|